Bouwbesluit Online 2012


Artikel 2.148.

Terwijl de voorgaande artikelen voorschriften bevatten met betrekking tot verblijfsruimten of andere ruimten en subbrandcompartimenten binnen een rookcompartiment, bevat het onderhavige artikel eisen in op het niveau van het rookcompartiment zelf.

Het eerste lid betekent dat een open haard niet dichtbij een trap mag liggen. De bedoeling hiervan is dat bij het ontstaan van brand door bijvoorbeeld oververhitting van de haard, het vluchten over de trap niet wordt belemmerd of onmogelijk gemaakt. Uiteraard gaat het hierbij dan om de situatie dat er tussen de haard en trap zich niet een constructie bevindt die in enige mate brandwerend is, zodat de trap nog voldoende lang kan worden gebruikt. Meer in het bijzonder moet worden gedacht aan de open trap naar de verdieping in een ruimte waarin zich ook de open haard bevindt.

Het voorschrift van het tweede lid is gebaseerd op een toelaatbaar aantal personen op slechts één uitgang van ten hoogste 100 personen. Daarmee is bij de rekenwaarde van de klasse van de bezettingsgraad afstemming bereikt met de AROR waarnaar tot 1 oktober 1992 van uit de Model-brandbeveiligingsverordening werd verwezen. Het voorschrift is echter in bouwkundige, objectief meetbare termen uitgedrukt, uitgaande van de rekenwaarde van de klasse van de bezettingsgraad. Tot de extreme waarde van een klasse is de bouwkundige oplossing dan geschikt.

Omdat de prestatie-eisen van het Bouwbesluit zijn afgestemd op een brandcompartimentsgrootte van ten hoogste 1.000 m² is voor de klasse B4 en B5 niet de reële waarde ingevuld, maar de waarde van de maximale compartementsgrootte. Bij toepassing van dit voorschrift in relatie tot twee of meer gebruiksfuncties in een rookcompartiment, de aanschrijfproblematiek en bij verbouwing levert het niet formuleren van het correcte getal problemen op. De juiste waarden zijn: B4:1.800 m² en B5:4.500 m².

In een bijeenkomstfunctie voor kinderopvang voor kinderen jonger dan 4 jaar en in een voor 24-uurs opvang kan worden geslapen. Daarom zijn ten minste twee toegangen voor het rookcompartiment verplicht gesteld indien de omvang van dat compartiment 75 m² of meer bedraagt. Dit brengt met zich dat naar mate de bezetting toeneemt er steeds meer mensen op slechts één toegang mogen zijn aangewezen, hetgeen niet de bedoeling kan zijn. De eisen voor kinderopvang voor kinderen van basisschoolleeftijd (buitenschoolse opvang) zijn gelijkgesteld aan de eisen voor de onderwijsfunctie.

Voor de woonfuncties 1d en 1e is de grenswaarde gesteld op 800 m². Het gaat in beide gevallen om een woonfunctie in een woongebouw. Dit maakt het mogelijk om bij een traditionele portiekoplossing met één toegang te kunnen volstaan (bij een woongebouw als bedoeld in artikel 2.157, vijfde lid).

Het voorschrift is slechts toegesneden op de situatie dat één gebruiksfunctie in een rookcompartiment ligt. Er is echter niets op tegen dat er twee of meer gebruiksfuncties in een rookcompartiment liggen zoals een kantoorfunctie en een industriefunctie. Om dan te bezien of met één uitgang kan worden volstaan volgens dit voorschrift zal de gebruiksoppervlakte per gebruiksfunctie door de waarde behorende bij de klasse van de bezettingsgraad moeten worden gedeeld (bij B4 door 1.800 en bij B5 door 4.500) en dan opgeteld. Is de uitkomst van de optelling groter dan 1 dan mag niet met één uitgang worden volstaan. Anders gezegd: Indien twee of meer gebruiksfuncties in een rookcompartiment zijn gelegen, mag met één uitgang zijn volstaan indien:

Afbeelding

waarin:

GO Bn is de gebruiksoppervlakte, in m², die op de uitgang is aangewezen bij een bezettingsgraadklasse B1, B2, B3, B4 respectievelijk B5.

De eis van het derde lid is erop gericht dat gebruikers van het gebouw binnen 1 minuut het rookcompartiment kunnen verlaten. De gesommeerde eis betekent dat de uitgangen voldoende breed moeten zijn of in voldoende mate aanwezig. Bij de rekenwaarden van de bezettingsgraad (zie algemeen gedeelte van de toelichting) zijn de gegeven getalswaarden gelijk aan die van de Algemene Richtlijnen Ontvluchting en Redding (AROR) waarnaar vanuit de Model-brandbeveiligingsverordening tot 1992 werd verwezen. De toenmalige eis was 1.000 mm uitgangsbreedte per 90 personen. Het Bouwbesluit 2003 relateert de vereiste uitgangsbreedte aan bouwkundige kenmerken van het bouwwerk en niet direct aan het aantal personen. De aldus bepaalde breedte van de totale vrije doorgang is toereikend tot de extreme waarde van de klassegrens.

De minimum breedte van een uitgang is gelijkgesteld aan de in artikel 4.11 opgenomen vrije doorgang van 0,85 m. Met een vrije doorgang van 0,85 m in plaats van de sinds zeer lange tijd gangbare 0,6 m kan er ook door mensen met een functiebeperking sneller worden gevlucht. Dit is een niet houdbaar motief omdat deze mensen niet zelfstandig kunnen vluchten en vluchten over een spiltrap gelukkig nog altijd is toegestaan. De doorstroomsnelheid is bij een bredere uitgang aanzienlijk groter en dientengevolge de kans op een opstopping aanzienlijk kleiner. Dit is een niet houdbaar motief; onderzoek heeft laten zien dat het moet gaan om veelvouden van 60 cm. Indien in een rookcompartiment twee of meer gebruiksfuncties voorkomen bevat het voorschrift geen regels. Gelet op de vorengenoemde achtergrond kan de uitgangsbreedte als volgt worden bepaald: 9,26 * GO B1 + 3,7 * GO B2 + 1,48 * GO B3 + 0,62 * GO B4 + 0,25 * GO B5

waarin:

GO Bn is de gebruiksoppervlakte, in m², die op de uitgangen is aangewezen bij een bezettingsgraadklasse B1, B2, B3, B4 respectievelijk B5.

Ook ten aanzien van het vluchten uit een rookcompartiment geldt dat de kans reëel is dat er een opstopping ontstaat, wanneer er veel mensen op dezelfde uitgang zijn aangewezen. Om dit te voorkomen houdt het vierde lid in dat een toegangsdeur van een rookcompartiment niet tegen de vluchtrichting in mag draaien, wanneer de vloeroppervlakte groter is dan voor de betrokken bezettingsgraadklasse in de tabel is aangegeven. In de praktijk betekent dat dat een deur, waarvan bij de rekenwaarde van de klasse van de bezettingsgraad (zie algemeen deel van de toelichting) door gemiddeld meer dan vijfentwintig mensen gebruik moet kunnen worden gemaakt, niet tegen de vluchtrichting in mag draaien. Dit is overeenkomstig de meergenoemde AROR. Op grond van het Arbeidsomstandighedenbesluit moet een nooddeur met de vluchtrichting meedraaien en is toepassing van een schuifdeur1 daarom ook op grond van het Bouwbesluit 2003 niet toegestaan. Schuifdeuren zijn daarentegen in deze situatie wel toegestaan, indien de deur tevens als toegang functioneert en niet louter als nooddeur.

Indien in een rookcompartiment twee of meer gebruiksfuncties voorkomen bevat het voorschrift geen regels. Gelet op de vorengenoemde achtergrond mag een deur niet tegen de vluchtrichting indraaien indien:

Afbeelding

waarin:

GO Bn is de gebruiksoppervlakte, in m², die op de uitgangen is aangewezen bij een bezettingsgraadklasse B1, B2, B3, B4 respectievelijk B5.

Op grond van het vijfde lid geldt hetzelfde verbod van tegen de vluchtrichting indraaien van een deur van een rookcompartiment nog voor een andere situatie. Dit is het geval, wanneer er binnen dat rookcompartiment een deur van een verblijfsgebied of verblijfsruimte krachtens artikel 2.146, negende lid, niet tegen de vluchtrichting mag indraaien. Het zesde lid bevat een eis aan de maximale lengte die mensen mogen afleggen over een verkeersroute die binnen een rookcompartiment van een gezondheidszorg- of kantoorfunctie ligt. Dit voorschrift leidt er ook toe dat, indien twee toegangen van een rookcompartiment door middel van een verkeersruimte met elkaar in verbinding staan, die verkeersruimte geen grotere lengte mag hebben dan veertig meter respectievelijk dertig meter. De voorgeschreven maximale lengte is ontleend aan de Algemene Richtlijnen Ontvluchting en Redding (AROR), die tot 1 oktober 1992 behoorden bij de toenmalige Model-brandbeveiligingsverordening. Deze lengte was voor gebouwen waarin werd geslapen overigens 30 meter en voor andere gebouwen 50 meter. Tussen delen van een op een dergelijke wijze opgedeelde vluchtroute moest een wbdbo aanwezig zijn van ten minste 30 minuten, waarbij het temperatuurcriterium betrokken op straling achterwege mocht blijven.

Op grond van het zevende lid is het noodzakelijk dat er, indien ten minste twee deuren voorgeschreven worden, tussen de deuren een onderlinge afstand van 5 m wordt aangehouden. Pal naast elkaar liggende deuren functioneren uit het oogpunt van brandveiligheid als één deur. Zij kunnen bij een brand nabij een van die deuren vrijwel tegelijk door vuur, hitte of rook geblokkeerd raken.

Opmerking Nico Scholten

1 En ook een hefdeur.

Uw gekozen filters:

Type

Gebruiksfuncties