Artikel 4.26.
Een gebruiksfunctie moet één of meer verblijfsruimten hebben. Dit vloeit voort uit de aanwezigheidseis van verblijfsgebieden (afdeling 4.5). Een verblijfsgebied bevat immers volgens zijn begripsbepaling een of meer verblijfsruimten. De eisen die van belang zijn voor ruimten waarin mensen verblijven of waarin voor de gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten worden verricht zijn in verband met de vrije indeelbaarheid in beginsel gericht op verblijfsgebieden. Om te voorkomen dat er bij indeling van een verblijfsgebied in verblijfsruimten een onaanvaardbare toestand ontstaat, zijn er in een aantal andere afdelingen in dit besluit zogenaamde vangneteisen gegeven voor verblijfsruimten, zoals bijvoorbeeld bij daglichttoetreding en luchtverversing.
Het doel van dit artikel is te waarborgen dat gebruiksfuncties een of meer qua afmetingen bruikbare ruimten bevatten voor de activiteiten die voor die gebruiksfunctie kenmerkend zijn. Wat de voorschriften voor specifieke ruimten betreft, vereist het eerste lid voor bepaalde gebruiksfuncties dat er in minimaal één verblijfsruimte voldoende ruimte is ten behoeve van een voor die gebruiksfunctie kenmerkende activiteit. Voor woningen en woonwagens is dit het wonen, ten behoeve waarvan er ruimte moet zijn voor een minimale zitgelegenheid. Bij het bepalen van de minimaal vereiste afmetingen van deze zitgelegenheid is uitgegaan van een potentiële bezettingsgraad van ten hoogste twee personen. Voor cafés en soortgelijke horecagelegenheden is de kenmerkende activiteit het schenken en gebruiken van alcoholische drank. De afmetingseis met het oog op de ruimte die daarvoor beschikbaar moet zijn, is afgeleid uit het Besluit eisen inrichtingen Drank- en Horecawet.
Het voorschrift over een verblijfsruimte voor personen die niet ouder zijn dan vijf jaren van een gezondheidszorgfunctie is ontleend aan het Besluit bouwmaatstaven Wet ziekenhuisvoorzieningen.
De vereiste afmetingen stemmen overeen met die, welke een verblijfsgebied ingevolge afdeling 4.5 ten minste dient te hebben. Hierdoor is gewaarborgd dat een "niet ingedeeld" verblijfsgebied als een afzonderlijke verblijfsruimte kan worden aangemerkt, hetgeen in overeenstemming is met de in artikel 1 gegeven omschrijving van het begrip "verblijfsgebied".
In het tweede lid is voor een “overige gebruiksfunctie, niet zijnde een overige gebruiksfunctie voor het personenvervoer met een gebruiksoppervlakte van meer dan 50 m²" wel een verblijfsruimte voorgeschreven, maar is het niet nodig gevonden om eisen te stellen aan de vloeroppervlakte en de afmetingen daarvan.