Bouwbesluit Online 2012


2. Hoofdlijnen van het voorstel

2.1Algemeen

De wijzigingen in dit wijzigingsbesluit leiden ertoe dat werkzaamheden aan gasverbrandingstoestellen, aanvoer van verbrandingslucht en afvoer van rookgassen alleen mogen worden uitgevoerd door daarvoor gecertificeerde bedrijven. Bedrijven worden gecertificeerd door CBI’s op basis van eisen die zijn opgenomen in certificatieschema’s. De certificatieschema’s bevatten eisen aan zowel de inhoudelijke kennis van personen als aan het proces met betrekking tot uit te voeren controles en metingen alvorens een gasverbrandingsinstallatie in bedrijf gesteld mag worden. De certificatieschema’s worden opgesteld door private partijen, de zogenoemde schemabeheerders. Een certificatieschema wordt na het opstellen geëvalueerd door de Raad voor Accreditatie en – indien wordt voldaan aan de wettelijke minimumeisen – tot het stelsel toegelaten door de Minister van BZK. Een schematische weergave van het stelsel is gegeven in onderstaand figuur.

Afbeelding

Certificering van producten, processen en diensten is een vorm van conformiteitsbeoordeling waarbij wordt beoordeeld of een product, proces of dienst voldoet aan de daarvoor vooraf vastgestelde (certificatie-)eisen. Bij procescertificering worden op basis van het nationale actieplan gereglementeerde beroepen 4 alleen eisen gesteld die noodzakelijk en gerechtvaardigd zijn om dwingende reden van algemeen belang. Het betreft hier de minimumeisen waaraan moet worden voldaan. In dit geval zijn de vooraf gestelde eisen vastgelegd in de certificatieschema’s. Bij de verstrekking van een certificaat wordt een aanvrager getoetst aan de uitgewerkte kwaliteitsnormen uit het certificatieschema. De beoordeling wordt uitgevoerd door een onafhankelijke en deskundige instantie, de CBI. De CBI controleert vervolgens periodiek via steekproeven en (administratieve) audits of de certificaathouder daadwerkelijk voldoet aan de gestelde normen. Is dit niet het geval, dan zal de CBI sancties op (kunnen) leggen in de vorm van een waarschuwing, schorsen of intrekken van het certificaat.

Conformiteitsbeoordeling betreft een privaat instrument en is een vorm van zelfregulering. Bij toepassing van conformiteitsbeoordeling in de wetgeving, moet vooraf duidelijk worden aangegeven in de regelgeving wat de vooraf gestelde eisen zijn op basis waarvan de conformiteitsbeoordeling wordt uitgevoerd. In het onderhavige wijzigingsbesluit wordt niet direct verwezen naar private instrumenten voor conformiteitsbeoordeling, maar is een wettelijk kader (randvoorwaarden) opgenomen waaraan de overheid kan toetsen of certificatieschema’s inhoudelijk aansluiten bij de beoogde doelstellingen van de wetgever en is de mogelijkheid gecreëerd om de door het veld opgestelde certificatieschema’s toe te laten tot het wettelijke stelsel. Ook zijn er bepalingen omtrent de geldigheid van certificaten, de schorsing of intrekking van de aanwijzing als CBI, faillissement en informatieverstrekking.

Met dit wettelijke kader wordt tevens duidelijkheid verschaft over de rollen en verantwoordelijkheden van betrokken publieke en private partijen. In dit wijzigingsbesluit (Stb. 2020, 348) worden nadere eisen gesteld waaraan certificatieschema’s in ieder geval moeten voldoen om voor toelating tot het wettelijke stelsel in aanmerking te komen en eisen gesteld aan CBI’s. De Minister van BZK houdt toezicht op de werking van het stelsel en toetst of CBI’s en certificatieschema’s voldoen aan de gestelde eisen. Het bevoegd gezag (in de meeste gevallen de gemeente) houdt verder toezicht op de naleving van het verbod tot het uitvoeren of te laten uitvoeren van werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties indien men voor die werkzaamheden niet beschikt over een geldig certificaat. Het publieke belang van reductie van koolmonoxideongevallen is hiermee geborgd. De effectiviteit van het stelsel zal gezamenlijk met de sector worden gemonitord.

Uit onderzoek in omringende landen blijkt de beschikbaarheid van een website met gecertificeerde (installatie)bedrijven een kritische succesfactor te zijn. Daarom is in het certificeringsstelsel voor gasverbrandingsinstallaties voorzien in een openbaar register van gecertificeerde (installatie)bedrijven. Gecertificeerde (installatie)bedrijven zijn bovendien verplicht om een in de regelgeving voorgeschreven beeldmerk te gebruiken, zodat het voor consumenten duidelijk is dat zij te maken hebben met een (monteur van een) gecertificeerd bedrijf. Ook wordt voorzien in een communicatiecampagne om bekendheid te geven aan het openbaar register en om mensen bewust te maken van de nieuwe wettelijke verplichting. Essentieel onderdeel daarvan is de (her)kenbaarheid van het stelsel en het gemak waarmee gecertificeerde (installatie)bedrijven te vinden zijn. Daarmee wordt het voor opdrachtgevers zo gemakkelijk mogelijk gemaakt om een (installatie)bedrijf te kiezen of om te controleren of hun vaste (installatie)bedrijf is gecertificeerd.

4 Kamerstukken II 2014/15, 24 036, nr. 409

2.2Reikwijdte van het stelsel

Met het wetsvoorstel is in de Woningwet een grondslag voor een verbodsbepaling opgenomen voor het uitvoeren of laten uitvoeren van aan te wijzen werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties zonder dat degene die de werkzaamheden uitvoert daarvoor over een geldig certificaat beschikt. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen nieuwe en reeds gebruikte gasverbrandingstoestellen. Ook voor bijvoorbeeld de (her)installatie van een reeds gebruikt gasverbrandingstoestel, gelden de normen van dit wijzigingsbesluit (Stb. 2020, 348). Hiermee wordt recht gedaan aan de circulaire economie en het hergebruik van materialen, hetgeen past in het Rijksbrede programma Circulaire Economie: «Nederland circulair in 2050».5

De in onderhavig wijzigingsbesluit (Stb 2020, 348) nader uitgewerkte verbodsbepaling houdt in:

  • dat het verboden is om werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties die onder het stelsel vallen uit te voeren of te laten uitvoeren, als degene die de werkzaamheden uitvoert, daarvoor niet is gecertificeerd;
  • dat ook bewoners zelf geen werkzaamheden meer mogen verrichten aan hun gasverbrandingsinstallatie als zij niet daartoe zijn gecertificeerd (zij zullen daar dus een gecertificeerd bedrijf voor moeten inschakelen); en
  • dat ook eigenaren en bewoners, als opdrachtgevers voor de betreffende werkzaamheden, verantwoordelijk zijn voor de naleving van de verbodsbepaling.

Het stelsel is van toepassing op werkzaamheden aan gebouwgebonden verbrandingstoestellen, inclusief luchttoevoer en rookgasafvoer. Uitzondering zijn werkzaamheden aan installaties die op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer worden gekeurd. In het artikelsgewijze deel is specifieker beschreven welke (onderdelen van) installaties vallen binnen de reikwijdte van het verbod.

De certificering die in dit wijzigingsbesluit (Stb. 2020, 348) wordt geregeld betreft alleen de werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties; voor de eisen aan gasverbrandingstoestellen zelf geldt de Gas Appliances Regulation (GAR) en de Verordening bouwproducten (CPR) waaraan moet worden voldaan.

Volledigheidshalve wordt hierbij opgemerkt dat woonwagens en woonboten, die te kwalificeren zijn als bouwwerk, ook onder de bepalingen van het stelsel vallen. Voor mobiele caravans en plezierboten geldt dit niet, want dat zijn geen bouwwerken in de zin van de Woningwet.

5 Kamerstukken II 2015/16, 32 852, nr. 33

2.3Eisen aan certificerende instellingen (CBI’s)

De beoordeling of een (installatie)bedrijf in aanmerking komt voor een certificaat wordt uitgevoerd door een onafhankelijke en deskundige instantie: een CBI. CBI’s hebben daarmee een belangrijke rol bij het waarborgen van de kwaliteit van de werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties. CBI’s die de in de regelgeving opgenomen conformiteitsbeoordeling uitvoeren dienen daarom onafhankelijk, onpartijdig en deskundig te zijn, aangewezen te worden door de Minister van BZK en over een passende accreditatie van de Raad voor Accreditatie te beschikken. Een CBI dient bovendien aan de in dit wijzigingsbesluit (Stb. 2020, 348) vastgelegde en genoemde eisen te voldoen, waarbij onderscheid gemaakt kan worden tussen de voorwaarden die rechtstreeks tot de CBI zijn gericht en de eisen die volgen uit een certificatieschema. De rechtstreeks geldende regels zien op de verhouding tussen een CBI en de Minister van BZK, en gaan over de aanwijzing als CBI en de gegevensverstrekking van CBI aan de minister. In het certificatieschema dienen eisen opgenomen te worden over de betrekkingen tussen CBI en certificaathouder, bijvoorbeeld over het toezicht dat de CBI op de certificaathouder houdt en het verwerken van gegevens van en over de certificaathouder.

Een voorwaarde voor aanwijzing van een CBI door de Minister van BZK is dat deze over accreditatie van de Raad voor Accreditatie beschikt. Na accreditatie kan een CBI door de Minister van BZK worden aangewezen om een bepaald (toegelaten) certificatieschema te voeren. Accreditatie is een belangrijke steun in de rug bij de aanwijzing door de Minister van een CBI en zal in de meeste gevallen voldoende zijn om te waarborgen dat de instelling en onafhankelijk, onpartijdig en deskundig handelt. Aangezien een CBI is bekleed met openbaar gezag in het kader van dit stelsel en voor de uitoefening van de betreffende taken als (zelfstandig) bestuursorgaan wordt aangemerkt, zal een CBI zich onder meer moeten houden aan de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Wet openbaarheid van bestuur en de Archiefwet 1995. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat in de Woningwet is opgenomen dat de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen niet van toepassing is op CBI’s die door de minister worden aangewezen. 6

In de Woningwet is verder geregeld dat de Minister van BZK toezicht houdt op de manier waarop een CBI zijn verantwoordelijkheid voor de goede werking van het stelsel borgt.7 Het toezicht van de Minister zal zich vooral concentreren op het handelen door de CBI als bestuursorgaan.

De aanwijzing van een CBI kan door de Minister worden geschorst of ingetrokken, als de CBI niet (langer) voldoet aan de voorwaarden voor aanwijzing of zich niet houdt aan de regels in dit wijzigingsbesluit (Stb. 2020, 348). Ook surseance van betaling en faillissement zijn gronden voor het intrekken van de aanwijzing, net als een verzoek van de CBI zelf.

6 Zie hierover nader Kamerstukken II 2017/2018, 35 022, nr. 3

7 De minister wijst hiertoe toezichtambtenaren aan (artikel 92, derde lid, Woningwet en titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht).

2.4Eisen aan certificatieschema’s

Binnen het certificeringsstelsel wordt gebruik gemaakt van certificatieschema’s: conformiteitsbeoordelingsdocumenten aan de hand waarvan beoordeeld wordt of een certificaat kan worden afgegeven aan een bedrijf. In het Bouwbesluit 2012 worden de minimumeisen vastgesteld waaraan certificatieschema’s moeten voldoen. Belangrijk uitgangspunt daarbij is dat werkzaamheden aan de verschillende onderdelen van gasverbrandingsinstallaties in samenhang worden uitgevoerd en beoordeeld alvorens de installatie (opnieuw) in bedrijf wordt gesteld. Met in bedrijf stellen wordt gedoeld op het (opnieuw) aanzetten van de installatie na de betreffende werkzaamheden.

In het beroepsveld is de meeste kennis aanwezig over hoe werkzaamheden op vakbekwame wijze moeten worden uitgevoerd. Het is daarom primair aan marktpartijen om certificatieschema’s uit te werken die voldoen aan het wettelijke kader: marktpartijen en schemabeheerders kunnen certificatieschema’s ontwikkelen en/of aanbieden die aansluiten bij hun gewenste werkwijze, de verscheidenheid aan gasverbrandingstoestellen en specialisaties van bedrijven. Ook wordt hiermee de mogelijkheid geboden om in te zetten op onderscheidend vermogen van de certificatieschema’s ten opzichte van elkaar. Zo bestaat, vanwege de verschillende soorten werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties in verschillende levensfasen van de verbrandingsinstallatie (aanleg of onderhoud) en verschillende levensfasen van gebouwen (nieuwbouw, verbouw, bestaande bouw), de mogelijkheid om certificatieschema’s op te stellen die specifiek gericht zijn op bepaalde werkzaamheden en fasen.

Het kan hier bijvoorbeeld gaan om aparte certificatieschema’s voor de eerste aanleg van een gasverbrandingsinstallatie bij nieuwbouw, voor werkzaamheden bij onderhoud en reparatie of voor bijvoorbeeld werkzaamheden aan collectieve rookgasafvoeren. Ook is het denkbaar dat een certificatieschema zich specifiek richt op ZZP’ers. Zo kunnen bedrijven kiezen voor een schema dat het beste aansluit bij hun bedrijfsmodel. Hiermee wordt binnen het certificeringsstelsel ruimte geboden voor diversiteit en innovatie.

Een certificatieschema dat voldoet aan de in dit wijzigingsbesluit gestelde eisen kan op aanvraag van een schemabeheerder door de Minister van BZK worden aangewezen. Een certificatieschema dat niet voldoet aan de gestelde eisen wordt niet aangewezen. Het stelsel sluit niet uit dat een schemabeheerder aanvullende, niet verplichte, eisen in het schema opneemt. Bij de uitvoering van een dergelijk schema dient de CBI dan ook op naleving van deze eisen toe te zien. Deze eisen vallen echter buiten de beoordeling door de Minister en derhalve buiten de aanwijzing in het kader van het stelsel.

Een College van Deskundigen, waarin alle geledingen van de beroepsgroep zijn vertegenwoordigd, werkt de wettelijke norm uit in een certificatieschema. Het College van Deskundigen zal (na aanwijzing van het schema door de Minister van BZK) de beheerder van het certificatieschema worden en zorg dragen voor noodzakelijke aanpassingen. Voordat het certificatieschema kan worden aangewezen zal de Raad voor Accreditatie het schema evalueren om vast te stellen of CBI’s op basis daarvan geaccrediteerd kunnen worden (in dit geval op basis van NEN-EN-ISO/IEC 17065). Alle certificatieschema’s die aan dezelfde objectieve eisen uit het wettelijke kader voldoen kunnen door de Minister van BZK worden aangewezen. Dit sluit aan bij de huidige praktijk met meerdere erkenningsregelingen en geeft bestaande (verbeterde) erkenningsregelingen de mogelijkheid om aangewezen te worden, mits voldaan wordt aan de bij of krachtens dit wijzigingsbesluit (Stb. 2020, 348) gestelde eisen.

In de certificatieschema’s worden eisen gesteld aan de werkwijze van de CBI en aan de werkzaamheden door en vakbekwaamheid van de installateur. Bij ministeriële regeling kunnen de eisen aan de certificatieschema’s nader worden uitgewerkt.

2.4.1Eisen in certificatieschema’s aan de installateur

In certificatieschema’s zal allereerst aandacht moeten zijn voor werkzaamheden die door de installateur worden uitgevoerd. Deze werkzaamheden moeten adequaat worden uitgevoerd in de zin dat ze ertoe moeten leiden dat er geen koolmonoxidegevaar ontstaat. De reikwijdte van de werkzaamheden moet in het schema worden beschreven, en er moet worden geborgd dat de werkzaamheden (en de controle daarop) worden uitgevoerd met deugdelijke hulpmiddelen en meetinstrumenten. Als blijkt dat er koolmonoxide vrijkomt in een ruimte waar zich mensen kunnen bevinden, dan zal de installateur de installatie buiten bedrijf moeten stellen. Dit is een nadere precisering van de algemene zorgplicht van artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet op grond waarvan een ieder die een (installatie van een) bouwwerk gebruikt of bouwt 8 er zorg voor draagt dat als gevolg van dat bouwen of gebruik geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat of voortduurt. Met deze precisering in de certificatieschema’s kunnen CBI’s de door haar gecertificeerde bedrijven op dit punt controleren.

Na het uitvoeren van werkzaamheden aan het verbrandingstoestel, de luchttoevoer of rookgasafvoer moet de installatie als geheel gecontroleerd worden, alvorens het opnieuw in bedrijf wordt gesteld. In de praktijk komt het voor dat verschillende partijen onderdelen voor de gasverbrandingsinstallatie leveren en monteren. Elk van de onderdelen kan aan kwaliteitseisen voldoen, maar daarmee is de veiligheid in verband met koolmonoxide niet gegarandeerd. Daarom is er in dit stelsel voor gekozen dat degene die de installatie in bedrijf stelt een controle uitvoert op de installatie als geheel (gasverbrandingstoestel inclusief rookgasafvoer en luchttoevoer). De installateur meldt de afronding van de controle en het in bedrijf stellen van de installatie bij de CBI.

Ook dient de monteur die de gasverbrandingsinstallatie (opnieuw) in bedrijf stelt te beschikken over aantoonbare minimum vakbekwaamheidseisen. Dit betreft onder andere actuele kennis over de oorzaken van koolmonoxideongevallen, het kunnen beoordelen en beproeven van rookgasafvoerkanalen en het kunnen interpreteren en uitvoeren van rookgasmetingen. De vakbekwaamheidseisen zijn onderdeel van het certificatieschema. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de vakbekwaamheidseisen en andere onderdelen van de certificatieschema’s.

Tot slot worden er in de certificatieschema’s eisen opgenomen over de wijze waarop de installateur zich legitimeert bij klanten.

8 Daaronder wordt op grond van artikel 1 van de Woningwet verstaan: plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten.

2.4.2Eisen in certificatieschema’s aan CBI’s

Een certificatieschema dient voor te schrijven op welke wijze en met welke frequentie de CBI de door haar gecertificeerde bedrijven controleert. De CBI zal regelmatig moeten toetsen of een gecertificeerd bedrijf nog aan de gestelde eisen voldoet. Een certificatieschema dient bovendien in ieder geval voor te schrijven welke sancties de CBI treft indien bij een controle onrechtmatigheden worden aangetroffen. Als blijkt dat niet langer wordt voldaan aan de eisen in het certificatieschema, of het bedrijf in surseance van betaling of faillissement verkeert, zal de CBI maatregelen moeten treffen en zo nodig het certificaat schorsen of intrekken. Een bedrijf dat in surseance van betaling of faillissement verkeert kan niet worden gecertificeerd voor werkzaamheden in het kader van onderhavig stelsel. Ook deze eisen dienen in het certificatieschema te zijn opgenomen.

CBI’s dienen ervoor te zorgen dat de gegevens van de door haar gecertificeerde bedrijven te allen tijde actueel zijn. Een certificatieschema dient daarom in ieder geval ook voor te schrijven op welke wijze en met welke frequentie de administratieve organisatie van een gecertificeerd bedrijf door de CBI wordt gecontroleerd. Het gaat hierbij om de bedrijfsgegevens, het nummer waaronder het bedrijf bij de Kamer van Koophandel geregistreerd is en om gegevens van de personen die in het kader van het stelsel werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties mogen uitvoeren: naam, werkzaamheden binnen het schema die hij gerechtigd is uit te voeren en relevante opleiding en ervaring. Het certificatieschema beschrijft welke gegevens de CBI beschikbaar stelt aan de Raad voor Accreditatie en de minister in het kader van het toezicht op het stelsel.

2.5Informatieverstrekking, meldplicht en openbaar register

Het stelsel van certificering kent verschillende informatiestromen. Van certificaathouders wordt gevraagd om bepaalde informatie te verstrekken aan het bevoegd gezag en de CBI in geval van (bijna-)ongevallen en aan CBI’s in het kader van de certificering zelf. CBI’s zullen op hun beurt informatie moeten verstrekken aan de Minister van BZK in het kader van het stelseltoezicht. Om diezelfde reden zal de Raad voor Accreditatie de Minister moeten informeren over het intrekken of schorsen van een accreditatie van een CBI.

Hieronder wordt ingegaan op de drie soorten informatiestromen binnen het stelsel: de meldplicht voor (bijna-)ongevallen, de informatieverstrekking door CBI’s aan de Minister en het openbaar register waarin informatie te vinden is over certificaathouders en certificatieschema’s.

2.5.1Meldplicht bij (bijna-)ongevallen

Als een installateur bij het uitvoeren van de werkzaamheden constateert dat een gasverbrandingsinstallatie een verhoogde concentratie koolmonoxide produceert en deze vrijkomt in een ruimte waar zich mensen in kunnen bevinden, is er sprake van een (bijna)ongeval. Hiermee wordt aangesloten bij de omschrijving van een (bijna-)ongeval door de OvV.

Wanneer gesproken kan worden van een verhoogde concentratie koolmonoxide zal worden geregeld in de onderliggende ministeriële regeling. In het geval van een (bijna-)ongeval zal de installateur direct de installatie buiten bedrijf moeten stellen en de bewoner, gebruiker en/of eigenaar van het gebouw moeten waarschuwen. Ook stelt hij het bevoegd gezag op de hoogte, zodat deze adequate maatregelen kan nemen. Tot slot zal het (bijna-)ongeval gemeld moeten worden aan de CBI, omdat deze het certificaat van de installateur of het (installatie)bedrijf beheert.

Daarnaast is informatie over (bijna-)ongevallen van belang voor de Minister van BZK, omdat hiermee het aantal koolmonoxideongevallen gemonitord kan worden. Het monitoren en onderzoeken van koolmonoxideongevallen is aanbevolen door de OvV. De Minister zal informatie over (bijna-)ongevallen ontvangen van de CBI’s in het jaarlijkse verslag dat zij uitbrengen aan de minister. Hierbij worden geen persoonsgegevens gevraagd; het gaat enkel om het aantal ongelukken en de aard daarvan.

2.5.2Informatieverstrekking door CBI’s en de Raad voor Accreditatie aan de Minister van BZK

In dit wijzigingsbesluit (Stb. 2020, 348) is voorzien in een aantal informatieverplichtingen voor de CBI’s en een verplichting voor de Raad voor Accreditatie. De informatievoorziening door CBI’s is van belang voor de Minister van BZK in het kader van het toezicht op de goede werking van het stelsel. De CBI zal de Minister van BZK daartoe onder meer jaarlijks moeten informeren over de werkzaamheden in de vorm van een verslag. Als de CBI in surseance van betaling verkeert of in faillissement is geraakt, zal de Minister daar eveneens en onverwijld van op de hoogte gesteld moeten worden. De Raad voor Accreditatie zal als nationale accreditatie-instantie het intrekken of schorsen van een accreditatie moeten melden. De Minister van BZK zal de aanwijzing als CBI moeten intrekken bij faillissement of het verlies van accreditatie.

2.5.3Openbaar register van certificaathouders en certificatieschema’s

Er is in dit wijzigingsbesluit (Stb 2020, 348) voorzien in een openbaar register met informatie over aangewezen CBI’s en certificatieschema’s en informatie over certificaathouders. Hiermee kan worden tegengegaan dat iemand zich onterecht gedraagt alsof hij een geldig certificaat heeft. Het register is daarom digitaal en kosteloos voor iedereen toegankelijk. Er wordt op toegezien dat de in het register op te nemen gegevens uitsluitend noodzakelijk zijn voor het toezicht op het goed functioneren van het beoogde stelsel, de uitvoering en handhaving door het bevoegd gezag in dat kader en om als het bevoegd gezag en de opdrachtgever te beoordelen welke installateurs beschikken over een geldig certificaat. Als een certificaat niet langer geldig is of wordt ingetrokken, dan worden de gegevens van het bedrijf uit het register verwijderd.

Ten aanzien van certificatieschema’s registreert de Minister van BZK de datum van aanwijzing en de werkzaamheden en bedrijfsmodellen waarvoor het schema is aangewezen. De CBI kan het register raadplegen om een geschikt aangewezen certificatieschema te kiezen dat hij wil gaan uitvoeren. Verder zijn in het register bedrijfsgegevens (bedrijfsnaam en het registratienummer bij de Kamer van Koophandel) opgenomen van de CBI’s die door de minister zijn aangewezen om het schema uit te voeren.

De Minister van BZK neemt in het register verder de gegevens op van de bedrijven die door een door de minister aangewezen CBI zijn gecertificeerd om een aangewezen certificatieschema uit te voeren, namelijk de bedrijfsnaam, het registratienummer bij de Kamer van Koophandel en op basis van vrijwilligheid de vestigingsplaats van het bedrijf. De CBI houdt toezicht op de toepassing van het certificatieschema en daarmee op het gecertificeerde bedrijf. De gegevens van het gecertificeerde bedrijf dient de CBI aan de Minister van BZK te verstrekken.

2.6Privacy

De informatieverstrekking, meldplicht van (bijna-)ongevallen en het openbaar register kunnen gevolgen hebben voor de privacy van de CBI’s, de certificaathouders en de bewoners of eigenaren van een gebouw. In het algemeen geldt dat de gegevens die worden geëist op basis van dit wijzigingsbesluit Stb. 2020, 348) zijn beperkt tot de gegevens die noodzakelijk zijn voor het bereiken van de doelen van de gegevensverwerking. Er is daarnaast een Privacy Impact Assessment (PIA) uitgevoerd.9 Met behulp hiervan is de noodzaak van gegevensverwerking bekeken en zijn op gestructureerde wijze de implicaties van het systeem op gegevensbescherming in kaart gebracht.

Er zijn op basis van de PIA geen privacy risico’s geconstateerd.

Gegevensverstrekking zal ten eerste plaats kunnen vinden bij het certificeren van (installatie)bedrijven door CBI’s. De bedrijven zullen hun zakelijke gegevens moeten voegen bij de aanvraag van een certificaat. Het gaat dan om de bedrijfsnaam en het KvK-nummer. Vertrouwelijke bedrijfsgegevens of bijzondere persoonsgegevens worden hierbij niet gevraagd. Wel kan er sprake zijn van persoonsgegevens in de vorm van identificerende gegevens, indien de persoonsgegevens direct aan de bedrijfsnaam kunnen worden ontleend. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij ZZP’ers.

Ten tweede zal er sprake kunnen zijn van gegevensverwerking in het openbaar register. De in het openbare register opgenomen gegevens van de CBI en certificaathouders zijn eveneens beperkt tot de noodzakelijke zakelijke gegevens: de bedrijfsnaam en het registratienummer bij de Kamer van Koophandel. Ook hier geldt echter dat bedrijfsnamen herleid kunnen worden tot personen, als er sprake is van overlap met de eigen naam. Met de registratie van de (bedrijfs-)naam van de certificaathouder en zijn registratienummer bij de Kamer van Koophandel kan worden nagegaan dat de installateur over een geldig certificaat beschikt. Als hulpmiddel bij het kiezen van een (installatie)bedrijf kan het voor de opdrachtgever/consument ook nuttig zijn te beschikken over de vestigingsplaats van de certificaathouder. Gegevens hierover kunnen op basis van vrijwilligheid in het register worden opgenomen.

Ten derde zullen er bij de meldplicht voor (bijna-)ongevallen persoonsgegevens verwerkt worden. Het gaat dan om de zakelijke gegevens van het (installatie)bedrijf en de adresgegevens van de bewoner, eigenaar of gebruiker van het gebouw. Deze persoonsgegevens zullen door de certificaathouder gedeeld moeten worden met het bevoegd gezag en de CBI. De Minister van BZK ontvangt informatie over de (bijna-)ongevallen van de CBI, zonder persoonsgegevens (alleen het aantal ongevallen en de aard daarvan).

Bij de informatieverstrekking door CBI’s en de Raad voor de Accreditatie (RvA) aan de Minister van BZK (exclusief de gegevens voor het openbaar register) zullen er in het algemeen weinig persoonsgegevens verwerkt worden. Het gaat daarbij veelal om zakelijke gegevens van de instelling, zoals bedrijfsnaam en KvK-nummer. In sommige gevallen kunnen deze gegevens tot een persoon te herleiden zijn, bijvoorbeeld wanneer de bedrijfsnaam is afgeleid van een eigennaam. Dit laatste zal naar verwachting echter vaker het geval zijn bij (installatie)bedrijven, dan bij CBI’s.

Voor zover in het openbaar register persoonsgegevens worden opgenomen, zal de Minister van BZK als verwerkingsverantwoordelijke en als verwerker te kwalificeren zijn in de zin van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De minister is ook verwerkingsverantwoordelijke voor de informatie die door de CBI’s wordt verstrekt, bijvoorbeeld in het jaarlijkse verslag. Bij de meldplicht voor (bijna-)ongevallen ligt de verwerkingsverantwoordelijkheid bij het bevoegd gezag en de CBI.

Bij ministeriële regeling kunnen er regels worden gesteld aan de verwerking van gegevens van certificaathouders door CBI’s, waarbij rekening gehouden zal moeten worden met de privacyaspecten van die verwerking. Ook kunnen er bij ministeriële regeling regels gesteld worden over het verslag dat CBI’s jaarlijks verstrekken aan de Minister van BZK en aan de gegevensuitwisseling tussen CBI’s en met de Minister van BZK

9 Zie ook Kamerstukken I 2010/11, 31 051, nr. D; motie-Franken.

2.7Geldigheid uitgegeven certificaten na vervallen van de aanwijzing

Dit wijzigingsbesluit (Stb. 2020, 348) regelt in zijn algemeenheid niets over de algemene geldigheidsduur van het certificaat. Dit is onderwerp van het certificatieschema, dat door marktpartijen wordt opgesteld. Het is echter wel wenselijk om duidelijkheid te geven over de geldigheid van het certificaat in enkele bijzondere situaties, zoals een faillissement van de CBI, of het verlies van de aanwijzing als CBI. Het is onwenselijk om een certificaat dat is afgegeven door een CBI die failliet is gegaan of waarvan de aanwijzing of accreditatie is ingetrokken, voor onbepaalde tijd te laten voortbestaan. Bij een certificaat dat is afgegeven door een CBI die niet meer actief is, geeft het certificaat geen gerechtvaardigd vertrouwen meer dat werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties vakbekwaam wordt uitgevoerd. De CBI controleert dan immers niet meer of het bedrijf nog aan het certificatieschema voldoet. Om de certificaathouder in bovengenoemde gevallen de gelegenheid te geven om, zonder onderbreking van werkzaamheden, bij een andere CBI een certificaat te verkrijgen, wordt de certificaathouder in beginsel zes maanden respijt gegund. Deze tijd wordt voldoende geacht om een nieuw certificaat bij een andere CBI te verkrijgen. Als het certificaat korter dan zes maanden geldig is, dan wordt de certificaathouder voor deze periode korter dan zes maanden in de gelegenheid gesteld om een nieuw certificaat te verkrijgen. Indien noodzakelijk kan de minister deze termijn aanpassen en aanvullende eisen stellen met betrekking tot de controle van de door de betreffende bedrijven uitgevoerde werkzaamheden. Ook voor een certificaathouder geldt dat wanneer die failliet is, het onwenselijk is het afgegeven certificaat te laten voortbestaan.

Uw gekozen filters:

Type

Gebruiksfuncties