Bouwbesluit Online 2012


Afdeling 2.10 Beperking van uitbreiding van brand

Algemeen

De kans op een snelle uitbreiding van brand moet voldoende worden beperkt om een eventuele brand in een gebouw beheersbaar te kunnen houden. Met het woord «snelle» is tot uitdrukking gebracht dat de uitbreiding van brand, door de aangebrachte brandscheidingen zodanig moet worden vertraagd dat veilig vluchten mogelijk is. De belangrijkste bouwkundige voorziening daarbij is de brandcompartimentering. Een brandcompartiment is een gedeelte van een bouwwerk of een groep bouwwerken bestemd als maximaal uitbreidingsgebied van brand (zie de toelichting op artikel 1.1). Bij woningen wordt bij de benoeming van brandcompartimenten (en subbrandcompartimenten, zie afdeling 2.11) geen onderscheid meer gemaakt tussen woningen (woonfuncties) in een woongebouw en andere woningen. Deze wijziging heeft alleen betrekking op de structuur en niet op het niveau van eisen.

§ 2.10.1Nieuwbouw

Artikel 2.81Aansturingsartikel

De functionele eis van het eerste lid luidt dat een te bouwen bouwwerk zodanig is dat de kans op een snelle uitbreiding van brand voldoende wordt beperkt. Dit is vergeleken met de functionele eis van de oude afdeling 2.13, waar gesproken werd van het voldoende beperken van de uitbreiding van brand, een vooral redactionele aanpassing. De nieuwe tekst doet beter recht aan het samenspel tussen de weerstand tegen uitbreiden van brand van het gebouw zelf en het menselijk ingrijpen om het uitbreiden van brand te beperken.

De tabel van het tweede lid wijst per gebruiksfunctie voorschriften aan die van toepassing zijn op die gebruiksfunctie. Door aan deze voorschriften te voldoen, wordt aan de functionele eis van het eerste lid voldaan.

In tabel 2.81 is bij Stb. 2014 51 de aansturing van de artikelen 2.82, 2.83 en 2.84 gewijzigd wat betreft de subgebruikfuncties woonwagen en lichte industriefunctie voor het bedrijfsmatig houden van dieren. In tabel 2.81 werd het achtste lid van artikel 2.82 ten onrechte voor de lichte industriefunctie voor het bedrijfsmatig houden van dieren aangestuurd. Genoemd achtste lid dat een uitzondering geeft voor een lichte industriefunctie voor zover deze bestemd is voor landbouwactiviteiten is alleen van toepassing op de "andere lichte industriefunctie". Dit is in de tabel aangepast bij Stb. 2017, 268.

Tabel 2.81 is bij Stb 2020, 189 gewijzigd. In tabel 2.81 is het zesde lid van artikel 2.82 niet meer aangestuurd voor een overige gebruiksfunctie voor het stallen van motorvoertuigen. Dit is gedaan naar aanleiding van een signaal van de Adviescommissie Toepassing en Gelijkwaardigheid Bouwvoorschriften. Bij de behandeling van een adviesaanvraag is door de commissie namelijk geconstateerd dat parkeergarages tot 1000 m2 op grond van dit zesde lid niet in een brandcompartiment hoeven te liggen. In de praktijk ging men er steeds vanuit dat dit wel geval was, uitgaande dat de vuurbelasting groter is dan 500 MJ/m2, waardoor niet werd voldaan aan de betreffende vuurbelasting voorwaarde van artikel 2.82, zesde lid. Gebleken is echter dat deze vuurbelasting minder is dan 500 MJ/m2, waardoor de onwenselijke situatie ontstaat dat parkeergarages (onder bijvoorbeeld woongebouwen) niet in een brandcompartiment hoeven te liggen. Door de aansturing van het zesde lid van artikel 2.82 in tabel 2.81 te laten vervallen, is dit gerepareerd.

In artikel 2.82 is het derde lid niet meer aangestuurd voor stallen. In samenhang met het nieuwe elfde lid van artikel 2.83 en het nieuwe zesde lid van artikel 2.84 betekent dit dat iedere technische ruimte bij deze subgebruiksfunctie een afzonderlijk brandcompartiment moet zijn, met een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van ten minste 60 minuten. Dit is om dieren in stallen beter te beschermen tegen brand. In de tabel is bij Stb. 2014, 51 het eerste lid van artikel 2.84 niet meer aangestuurd voor woonwagens. Het eerste lid betekent namelijk een brandwerendheid van ten minste 60 minuten. Hiermee is een onbedoelde verzwaring ten opzichte van de Handreiking brandveiligheid van woonwagens en woonwagenlocaties (VROM-inspectie 2009) gecorrigeerd.

Artikel 2.82Ligging

In dit artikel is aangegeven wanneer een ruimte wel of niet in een brandcompartiment moet liggen. De omvang van het brandcompartiment is geregeld in artikel 2.83 en de eisen waaraan het brandcompartiment moet voldoen (de wering tegen branddoorslag en brandoverslag) in artikel 2.84.

Het eerste lid geeft het basisvoorschrift. Iedere besloten ruimte moet in een brandcompartiment liggen. In een brandcompartiment kunnen afhankelijk van de feitelijke situatie ook meerdere besloten ruimten liggen. Zo liggen de woonkamer, keuken, slaapkamers en andere ruimten in een woning over het algemeen in hetzelfde brandcompartiment. Als van een ruimte niet impliciet of expliciet is aangegeven dat deze in een brandcompartiment moet liggen, dan behoeft een dergelijke ruimte niet in een brandcompartiment te liggen. Als de ruimte wel binnen de grenzen van een brandcompartiment ligt, wordt de ruimte tot het brandcompartiment gerekend.

Het tweede lid is gericht op een wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m.

In aanvulling op het eerste lid is bepaald dat zowel een besloten als een niet besloten gedeelte van een wegtunnelbuis in een brandcompartiment moet liggen. Een wegtunnelbuis staat per slot van rekening aan twee zijden in open verbinding met de buitenlucht en is daarom nabij de tunnelmond geen besloten ruimte in de zin van dit besluit. Toch mag een wegtunnelbuis niet per definitie worden beschouwd als een niet besloten ruimte in de zin van dit besluit. Zie ook artikel 2.107, twaalfde lid.

Het derde lid somt een aantal besloten ruimten op die niet in een brandcompartiment behoeven te liggen, het mag echter wel. Aangenomen mag worden dat in de genoemde ruimten het risico op een onbeheersbare brand verwaarloosbaar is, zodat het niet nodig is dat die ruimte in een brandcompartiment ligt. Ook een liftschacht (onderdeel c) en een technische ruimte (onderdeel d) behoeven als aan de randvoorwaarden in die onderdelen is voldaan niet in een brandcompartiment te liggen. Opgemerkt wordt dat ruimten die niet goed van elkaar zijn gescheiden als één geheel moeten worden beschouwd. Dit betekent dat de totale oppervlakte van deze ruimtes moet worden opgeteld om te beoordelen of ze buiten een brandcompartiment mogen liggen. In artikel 2.82 is bij Stb. 2014, 51 het derde lid niet meer aangestuurd voor stallen. In samenhang met het nieuwe elfde lid van artikel 2.83 en het nieuwe zesde lid van artikel 2.84 vervat in dit Staatsblad betekent dit dat iedere technische ruimte bij deze subgebruiksfunctie een afzonderlijk brandcompartiment moet zijn, met een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van ten minste 60 minuten. Dit is om dieren in stallen beter te beschermen tegen brand.

Het vierde lid geeft aan dat een ruimte waardoor een extra beschermde vluchtroute nooit in een brandcompartiment mag liggen. Omdat een liftschacht (die aan de randvoorwaarden voldoet) volgens het derde lid niet in een brandcompartiment behoeft te liggen, is het mogelijk een liftschacht op te nemen in een ruimte waardoor een in het vierde lid bedoelde extra beschermde verkeersruimte voert. Het is ook mogelijk een liftschacht op te nemen in een brandcompartiment zodat de lift direct op een verblijfsgebied kan aansluiten. Een dergelijke liftschacht behoeft niet te voldoen aan de in het derde lid, onderdeel c, gegeven voorwaarden voor een buiten een brandcompartiment gelegen lift. De brandveiligheid van een liftkooi, de attributen in een liftschacht en andere onderdelen van een lift wordt geregeld via de Europese richtlijn liften en het Warenwetbesluit liften. De aankleding van de lift en in het bijzonder van de liftkooi zal uiteraard moeten voldoen aan de voorschriften van artikel 7.4.

Het vijfde lid regelt voor de industriefunctie en de overige gebruiksfunctie dat ook de niet besloten gebruiksgebieden in een brandcompartiment moeten liggen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een inpandige houtopslag die vanwege de noodzakelijke ventilatie vaak in een niet besloten ruimte ligt.

Het zesde lid tot en met achtste lid geven voor een beperkt aantal gebruiksfuncties uitzonderingen op het eerste en vijfde lid. De uitzonderingen betreffen nauwkeurig omschreven situaties waarvan mag worden aangenomen dat de kans op het ontstaan van een onbeheersbare brand er betrekkelijk gering is.

Het zesde lid is van toepassing op de industriefunctie en op bouwwerken geen gebouw zijnde met een geringe vuurbelasting.

Het zevende lid regelt dat het eerste en vijfde lid niet van toepassing zijn op een of meer aangrenzende bouwwerken met een totale gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m² (bij de lichte industriefunctie en bouwwerken geen gebouw zijnde). Hiermee wordt voorkomen dat zonder meer een berging of een schuurtje tegen de bebouwing op het aangrenzende perceel kan worden geplaatst of dat een oneindig grote reeks bergingen tegen elkaar kan worden geplaatst zonder dat deze in een brandcompartiment liggen. Ook is hiermee duidelijk dat een berging in een woongebouw in een brandcompartiment moet liggen en dat er altijd een brandscheiding moet zijn tussen de bergingen en het portiek of vluchttrappenhuis. Bij het bepalen van de totale omvang gaat het namelijk om alle bouwwerken (en bouwwerkonderdelen) ongeacht de gebruiksfunctie daarvan, zodat een berging in een woongebouw nooit onder de vrijstelling van de zevende lid kan vallen. De uitzondering voor de lichte industriefunctie en de overige gebruiksfunctie geldt uitsluitend voor zover de totale gebruiksoppervlakte niet groter is dan 50 m2[Stb 2011, 676]. Daarbij moet niet alleen worden gekeken naar de gebruiksoppervlakte van het bouwwerk waarin de gebruiksfunctie zelf ligt maar ook naar aangrenzende bouwwerken, ongeacht de gebruiksfunctie van die aangrenzende bouwwerken. Dit betekent dat wanneer een schuurtje in een rij met een aantal andere schuurtjes staat de totale gebruiksoppervlakte van de rij schuurtjes bepalend is. Wordt een schuurtje (buitenberging) opgenomen in een flatgebouw, dan moet dat schuurtje in een brandcompartiment liggen omdat de totale gebruiksoppervlakte van dat flatgebouw groter zal zijn dan 50 m2. Wordt een schuurtje tegen een huis aangebouwd, dan moet dat schuurtje in een brandcompartiment liggen indien de gezamenlijke gebruiksoppervlakte groter is dan 50 m2. Als dat zelfde schuurtje bij de woning behoort kan er sprake zijn van een nevenfunctie zodat het schuurtje in hetzelfde brandcompartiment als die woonfunctie mag liggen (artikel 2.83, vijfde lid). Behoort dat schuurtje niet bij die woning, dan moet het schuurtje in een afzonderlijk brandcompartiment liggen.

Het zevende lid doet geen afbreuk aan het voorschrift van artikel 2.83, vijfde lid, dat regelt dat een berging of andere nevenfunctie in hetzelfde brandcompartiment als de betreffende woning mag liggen. Op grond van de artikelen 2.83, derde lid, is het niet nodig om tussen de bergruimten onderling een brandscheiding aan te brengen.

Het achtste lid geeft een uitzondering op het eerste en vijfde lid voor kassen met een beperkte permanente vuurbelasting.

Artikel 2.83Omvang

Het doel van brandcompartimentering is de ongehinderde uitbreiding van een brand te beperken tot een gedeelte van het gebouw. Dit artikel stelt eisen aan de maximale omvang van een brandcompartiment, zodat een eventuele brand beheersbaar blijft. Wanneer de brand binnen het brandcompartiment blijft, draagt dit bij aan de veiligheid van personen in andere gedeelten van het gebouw. Een brandcompartiment mag om zijn functie van brandbegrenzer goed te kunnen vervullen niet te groot zijn. Ook kan het zinvol zijn ruimten met een bijzonder brandrisico in een afzonderlijk brandcompartiment op te nemen. Onder bepaalde omstandigheden kan het toch mogelijk zijn een groter brandcompartiment te realiseren met een beroep op gelijkwaardigheid. Zie de toelichting op artikel 1.3.

Het eerste lid geeft de basis-eis die regelt dat de omvang van een brandcompartiment niet groter mag zijn dan de in tabel 2.81 aangegeven waarde. Voortaan is het mogelijk om bij de industriefunctie een brandcompartiment te realiseren met een gebruiksoppervlakte van 2.500 m² in plaats van 1.000 m² die op grond van het Bouwbesluit 2003 was toegestaan.

Het tweede lid geeft aan dat er ten hoogste 4 woonwagens met bijgebouwen (zie voor het begrip «nevenfunctie» artikel 1.1) bij elkaar mogen liggen binnen een brandcompartiment, op voorwaarde dat de totale gebruiksoppervlakte in dat brandcompartiment aan woonwagens en bijgebouwen niet groter is dan 500 m². De onderlinge afstand die hierbij tussen de woonwagens moet worden aangehouden is niet in dit besluit geregeld. De denkbeeldige afstand van 5 m in artikel 2.84, achtste lid, die in de praktijk soms als onderlinge afstand wordt aangehouden is daar niet voor bedoeld. De in dat artikel genoemde afstand is alleen een rekenwaarde. De daadwerkelijke afstand tussen de woonwagens volgt uit het bestemmingsplan. Dit (tweede) lid geeft het bevoegd gezag alleen de mogelijkheid om op te treden tegen een brandonveilige opstelling van woonwagens al dan niet als gevolg van een onjuiste afstand tussen de woonwagens onderling. Een clusteromvang van ten hoogste 4 woonwagens biedt voldoende brandveiligheid en laat ruimte om woonwensen in te willigen. Bij dit tweede lid zijn de aanbevelingen uit de handreiking Brandveiligheid van woonwagens en woonwagenlocaties, VROM-Inspectie, 15 maart 2009 verwerkt. In het tweede lid van artikel 2.83 is bij Stb. 2014, 51 de gebruiksoppervlakte binnen het brandcompartiment van ten hoogste 500 m2 verruimd naar ten hoogste 1.000 m2. Hiermee is het mogelijk om voortaan grotere woonwagens dan 125 m2 te plaatsen binnen een brandcompartiment. Dit gewijzigde voorschrift past beter binnen de uitgangspunten van de hierboven genoemde Handreiking brandveiligheid van woonwagens en woonwa-genlocaties, op basis waarvan de afgelopen jaren veel woonwagenlocaties opnieuw zijn ingericht.

Het derde lid bepaalt dat een brandcompartiment zich niet over meer dan een perceel mag uitstrekken. Het is dus niet toegestaan dat een brandcompartiment zich uitstrekt over meer dan één perceel, waarbij moet worden uitgegaan van de in de bouwaanvraag aangegeven perceelindeling. Een brandcompartiment mag zich wel uitstrekken over meer dan een gebouw (een groep gebouwen) mits de gebouwen op hetzelfde perceel liggen.

Aan het vierde lid wordt voor wegtunnels voldaan wanneer elke wegtunnelbuis brandwerend is gescheiden van een andere wegtunnelbuis. Dit betekent dat een andere wegtunnelbuis wel altijd in een ander brandcompartiment moet liggen. Andere ruimten, zoals een technische ruimte of hulppost mogen, voor zover deze niet in een andere wegtunnelbuis liggen, wel in hetzelfde brandcompartiment liggen. Het is dus ook niet uitgesloten dat in hetzelfde brandcompartiment als de tunnelbuis nog andere ruimten liggen. Het eerste lid benadrukt [Stb. 2011, 676] dat in een brandcompartiment van een woonfunctie slechts één woning mag liggen. Verder mogen in dat brandcompartiment uitsluitend gebruiksfuncties van een andere soort liggen indien die gebruiksfuncties nevenfuncties van die ene woonfunctie zijn. In de meeste gevallen zal het slechts om een enkele nevenfunctie gaan zoals bijvoorbeeld een buitenberging (overige gebruiksfunctie). Het kan ook voorkomen dat er daarnaast ook een kantoor aan huis of een andere nevenfunctie is. Een gemeenschappelijk verblijfsgebied behoort per definitie aan meer dan een woonfunctie.

Uit het zesde lid [Stb. 2011, 676] volgt dat woningen (in een woongebouw) een gemeenschappelijk verblijfsgebied mogen hebben indien dit verblijfsgebied in een afzonderlijk brandcompartiment ligt. Bij een woning met een gemeenschappelijk verblijfsgebied, moet gedacht worden aan een woning met bijvoorbeeld met een gemeenschappelijke huiskamer en keuken. De gemeenschappelijke ruimten mogen dus niet binnen het brandcompartiment van een van de woningen liggen. Een gemeenschappelijke ruimte is een ruimte die ten dienste staat van een aantal afzonderlijke woonfuncties. Het gaat in dit artikellid dus niet om de ruimten binnen een woning die door verschillende bewoners van die woning, bijvoorbeeld een woonfunctie voor kamergewijze verhuur, worden gedeeld. Een dergelijke ruimte is niet een gemeenschappelijke maar een gezamenlijke ruimte (zie artikel 1.4).

Het zevende lid moet worden onderscheiden van artikel 2.82, derde lid, onderdeel d. De in dat artikellid bedoelde kleinere technische ruimte (ten hoogste 50 m²) behoeft niet in een brandcompartiment te liggen. Als een dergelijke kleinere ruimte wel in een brandcompartiment ligt dan mag deze samen met andere ruimten in dat brandcompartiment liggen. De in dit zevende lid beschreven grotere technische ruimte (meer dan 50 m²) of een technische ruimte voor verbrandingstoestellen met een totale nominale belasting van meer dan 130 kW is altijd in een afzonderlijk brandcompartiment.

Het achtste lid geeft een uitzondering op het eerste lid voor nevenfuncties van een industriefunctie. Het gaat dan bijvoorbeeld om een kleine kantine of kantoorruimte die ten dienste staat van die industriefunctie. Uit de tabel blijkt dat de uitzondering geldt voor een bijeenkomstfunctie (kantine of vergaderruimte), een kantoorfunctie, een onderwijsfunctie (leslokaal), een winkelfunctie of een overige gebruiksfunctie. Op grond van het eerste lid mogen dergelijke gebruiksfuncties niet in een brandcompartiment liggen dat groter is dan 1.000 m². Als die gebruiksfuncties ten dienste staan van de industriefunctie dan behoeven die gebruiksfuncties niet in een brandcompartiment van maximaal 1.000 m² te liggen, maar mogen deze deel uitmaken van het brandcompartiment van de industriefunctie, dat zoals in de tabel is aangegeven maximaal 2.500 m² mag zijn. De omvang van de nevenfuncties samen mag dan niet meer dan 100 m² zijn.

Het negende lid geeft voor de celfunctie een afwijking van het eerste lid. Een brandcompartiment waarin een cel ligt, mag niet groter zijn dan 500 m² en mag nooit meer dan 77% van de gebruiksoppervlakte van het gebouw zijn. Aan deze beide voorschriften moet gelijktijdig zijn voldaan. Uit dit negende lid volgt dat een gebouw met een celfunctie naast het brandcompartiment waarin de cellen liggen altijd een buiten dat brandcompartiment gelegen gebruiksoppervlakte moet hebben. Deze gebruiksoppervlakte is noodzakelijk om de personen, bij brand in het brandcompartiment met cellen, buiten dat brandcompartiment in veiligheid te brengen.

Het tiende lid maakt duidelijk dat een brandcompartiment met bedgebied voor bedgebonden patiënten [Stb. 2011, 676]. niet meer dan 77% van de gebruiksoppervlakte van een bouwlaag mag omvatten. Op die manier kunnen personen, bij brand in het brandcompartiment, zo nodig met bed en al, in een buiten dat brandcompartiment maar wel op dezelfde verdieping gelegen ruimte in veiligheid worden gebracht Het tiende lid is van belang voor het in veiligheid kunnen brengen van bedgebonden patiënten. Deze moeten bij brand met bed en al verplaatst kunnen worden naar een andere brandcompartiment op dezelfde bouwlaag. Bij niet bedgebonden patiënten in een bedgebied zijn deze voorzieningen niet nodig omdat deze patiënten zelfstandig via de reguliere vluchtroutes naar een veilige plaats kunnen vluchten.

Na het tiende lid van artikel 2.83 is bij Stb. 2014, 51 een elfde lid met een specifiek voorschrift voor de lichte industriefunctie voor het bedrijfsmatig houden van dieren toegevoegd. Hiermee wordt voorkomen dat een brand in een technische ruimte overslaat naar een naastgelegen brandcompartiment waarin dieren aanwezig zijn. Zie verder hierboven de toelichting op tabel 2.81.

Artikel 2.84Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag

Een brandcompartiment kan pas als brandcompartiment functioneren als aan de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een brandcompartiment (in de praktijk ook afgekort tot wbdbo) is voldaan. Brandoverslag betekent in dit verband de uitbreiding van brand via de buitenlucht, terwijl met «branddoorslag» wordt bedoeld de branduitbreiding door een constructieonderdeel heen. De wbdbo wordt uitgedrukt in minuten.

Het eerste lid stelt een basiseis van 60 minuten wbdbo. Deze eis geldt van een brandcompartiment naar een ander brandcompartiment. Ook geldt deze eis van een brandcompartiment naar een drietal specifieke maar niet in een brandcompartiment gelegen ruimten. Het gaat dan om een besloten ruimte waardoor een extra beschermde vluchtroute voert, een liftschacht van een brandweerlift en een niet besloten veiligheidsvluchtroute. Uit dit voorschrift volgt dat bij een veiligheidsvluchtroute een wbdbo van 60 minuten geldt, ongeacht of deze vluchtroute door een besloten of een niet besloten ruimte voert. Een veiligheidsvluchtroute is per slot van rekening een bijzondere vorm van een extra beschermde vluchtroute (zie artikel 1.1). Daarbij moet worden opgemerkt dat een galerij van een flatgebouw in de regel geen veiligheidsvluchtroute is doch een extra beschermde vluchtroute.

Het tweede lid geeft een uitzondering op het eerste lid voor de wbdbo tussen een brandcompartiment en een besloten ruimte waardoor een extra beschermde vluchtroute voert. Dit voorschrift heeft alleen betrekking op de andere woonfunctie (dus niet van een woonwagen). Dit betekent dat er tussen een woning en een besloten verkeersruimte (corridor of gang in een woongebouw) kan worden volstaan met een wbdbo van 30 minuten. Het derde lid geldt ook alleen voor woningen. In afwijking van het eerste lid kan daar worden volstaan met een wbdbo van 30 minuten. Voorwaarden hierbij zijn dat de permanente vuurbelasting van het brandcompartiment (over het algemeen de woning) niet groter is dan 500 MJ/m² en dat in het woongebouw geen vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 7 m boven het meetniveau (zie artikel 1.1). Hieraan wordt in ieder geval voldaan bij woningen die bestaan uit materialen die niet of nauwelijks kunnen branden, zoals steen of beton. Het vierde lid geeft een afwijking van het eerste lid voor bijna alle gebruiksfuncties met uitzondering van een woonfunctie, een celfunctie en een gezondheidszorggebouw met bedgebied. Er kan worden volstaan met een wbdbo van 30 minuten als de in het eerste lid bedoelde ruimten op hetzelfde perceel liggen en als het gebouw geen vloeren heeft die hoger liggen dan 5 m boven het meetniveau. Aan beide voorwaarden moet zijn voldaan. Het vijfde lid geeft aan dat de in het vierde lid bedoelde reductie naar 30 minuten niet van toepassing is bij een brandcompartiment van een industriefunctie als de gebruiksoppervlakte van dat compartiment groter is dan 1000 m². Bij dergelijke grote brandcompartimenten geldt dus 60 minuten. In artikel 2.84 is bij Stb. 2014, 51 na het vijfde lid een nieuw zesde lid ingevoegd, waarmee voor stallen is bepaald dat het vierde lid niet van toepassing is. Het zevende lid. De uitzonderingen van het tweede tot en met vierde lid gelden niet voor een ruimte waardoor een veiligheidsvluchtroute voert. Bij een dergelijke ruimte geldt altijd een wbdbo van ten minste 60 minuten. Het achtste lid beoogt de bouwende partij niet onevenredig zwaar te belasten door de eventuele slechte kwaliteit van de belending. Daarom moet bij het bouwen ter beperking van het gevaar van brandoverslag altijd rekening worden gehouden met een spiegelsymmetrisch, maar verder identiek gebouw op een naburig perceel. Voor dit denkbeeldige, identieke gebouw moet men uitgaan van een identieke gevel die op dezelfde afstand van de perceelsgrens ligt als de gevel van het te bouwen gebouw Hiermee wordt het mogelijk een omgevingsvergunning aan te vragen zonder dat bekend is wat op het belendende perceel zal worden gerealiseerd. Overigens moet ook wanneer er aan de andere kant van de perceelsgrens al een gebouw staat, ongeacht de kwaliteit van dat gebouw, worden uitgegaan van een spiegelsymmetrisch aan het eigen te bouwen gebouw identiek gebouw. Voor het geval op het belendende perceel geen bouwbestemming rust en ook niet is bestemd voor een speeltuin, kampeerterrein of opslag van brandgevaarlijke stoffen of de opslag van brandbare niet milieugevaarlijke stoffen, kan de spiegeling plaatsvinden als ware het perceel gelegen aan openbaar groen. Hierbij kan zo nodig een beroep op gelijkwaardigheid als bedoeld in artikel 1.3 worden gedaan, ter beoordeling van het bevoegd gezag. Ook in het negende lid, dat betrekking heeft op de wbdbo bij een woonwagen, wordt uitgegaan van de spiegelsymmetrie. Bij de bepaling van de wbdbo tussen woonwagens wordt niet uitgegaan van de werkelijke afstand tussen woonwagens maar van een theoretische afstand van 5 m. Dit maakt het mogelijk de wbdbo van een woonwagen te bepalen zonder dat de uiteindelijke standplaats bekend is. Dit wil dus niet zeggen dat de woonwagens daadwerkelijk op deze afstand moeten worden geplaatst. De uiteindelijke plaatsing wordt bepaald op basis van het bestemmingsplan, waarbij rekening moet worden gehouden met het gestelde in artikel 2.83, tweede lid, van dit besluit. Nu het eerste lid van artikel 2.84 niet meer voor woonwagens is aangestuurd volgt uit het nieuwe tiende lid, ingevoegd bij Stb. 2014, 51, een brandwerendheid van 30 minuten tussen twee compartimenten van vier woonwagens (als bedoeld in het tweede lid van artikel 2.83). Het vaststellen of aan deze 30 minuten is voldaan, is niet eenvoudig omdat hierbij niet alleen moet worden uitgegaan van de brandwerendheid van een afzonderlijke woonwagen, maar van het geheel van de vier geclusterde woonwagens. Daarom biedt dit tiende lid ook de mogelijkheid om te volstaan met een afstand van 5 meter tussen de twee clusters van woonwagens. Deze afstand zal in het algemeen overeenstemmen met een brandwerendheid van 30 minuten. Een brandwerendheid van 30 minuten kan overigens ook worden aangetoond door het plaatsen van een afzonderlijke brandwerende muur tussen twee compartimenten. Met het nieuwe elfde lid, ingevoegd bij Stb 2014, 51, is geregeld dat bij de lichte industriefunctie voor het bedrijfsmatig houden van dieren geen eis geldt voor de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen een brandcom-partiment en een kleine technische ruimte. De bescherming van een technische ruimte tegen brand in een ander brandcompartiment is namelijk niet beoogd. Het omgekeerde, bescherming tegen brand in een technische ruimte, is wel beoogd. Het daartoe strekkende voorschrift is opgenomen in het elfde lid van artikel 2.83.

Artikel 2.85Verbouw

Artikel 2.85 geeft een voorschrift voor het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk. De artikelen 2.82 tot en met 2.84 zijn van overeenkomstige toepassing. Bij de artikelen 2.82 en 2.83 mag daarbij worden uitgegaan van het rechtens verkregen niveau. De in artikel 2,85 bedoelde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag moet in alle gevallen ten minste 30 minuten zijn. Zie voor een toelichting op het rechtens verkregen niveau de toelichting op artikel 1.1. Op het geheel vernieuwen zijn de nieuwbouwvoorschriften onverkort van toepassing. Dit volgt uit artikel 1.12.

Artikel 2.86Tijdelijke bouw

Op een tijdelijk bouwwerk zijn de artikelen 2.82 en 2.83 onverkort van toepassing. Artikel 2.84 is van overeenkomstige toepassing, waarbij in alle gevallen met een wbdbo van ten minste 30 minuten kan worden volstaan. Dit is een afwijking van de in artikel 1.14 gegeven hoofdregel dat op tijdelijke bouwwerken de voorschriften voor een bestaand bouwwerk van toepassing zijn.

§ 2.10.2Bestaande bouw

Artikel 2.87

Zie de toelichting op paragraaf 2.10.1, Nieuwbouw. De wijzigingen [Stb. 2011, 676] van artikel 2.89 (bestaande bouw) vergelijkbaar met de wijzigingen [Stb. 2011, 676] in artikel 2.83 (nieuwbouw).

Aan artikel 2.90 is bij stb 2014, 51 een derde lid toegevoegd. Dit voorschrift voor bestaande woonwagens is vergelijkbaar met het nieuwe tiende lid van artikel 2.84 voor nieuwbouw. Tabel 2.87 is overeenkomstig aangepast.

Artikel 2.88

Zie de toelichting op paragraaf 2.10.1, Nieuwbouw. De wijzigingen [Stb. 2011, 676] van artikel 2.89 (bestaande bouw) vergelijkbaar met de wijzigingen [Stb. 2011, 676] in artikel 2.83 (nieuwbouw).

Aan artikel 2.90 is bij stb 2014, 51 een derde lid toegevoegd. Dit voorschrift voor bestaande woonwagens is vergelijkbaar met het nieuwe tiende lid van artikel 2.84 voor nieuwbouw. Tabel 2.87 is overeenkomstig aangepast.

Artikel 2.89

Zie de toelichting op paragraaf 2.10.1, Nieuwbouw. De wijzigingen [Stb. 2011, 676] van artikel 2.89 (bestaande bouw) vergelijkbaar met de wijzigingen [Stb. 2011, 676] in artikel 2.83 (nieuwbouw).

Aan artikel 2.90 is bij stb 2014, 51 een derde lid toegevoegd. Dit voorschrift voor bestaande woonwagens is vergelijkbaar met het nieuwe tiende lid van artikel 2.84 voor nieuwbouw. Tabel 2.87 is overeenkomstig aangepast.

Artikel 2.90

Zie de toelichting op paragraaf 2.10.1, Nieuwbouw. De wijzigingen [Stb. 2011, 676] van artikel 2.89 (bestaande bouw) vergelijkbaar met de wijzigingen [Stb. 2011, 676] in artikel 2.83 (nieuwbouw).

Aan artikel 2.90 is bij stb 2014, 51 een derde lid toegevoegd. Dit voorschrift voor bestaande woonwagens is vergelijkbaar met het nieuwe tiende lid van artikel 2.84 voor nieuwbouw. Tabel 2.87 is overeenkomstig aangepast.

Uw gekozen filters:

Type

Gebruiksfuncties