Bouwbesluit Online 2012


Artikel 2.108a Doorstroomcapaciteit bij opvangcapaciteit

De eisen in dit artikel, ingevoegd bij Stb. 2021, 147, waren voorheen geregeld in artikel 2.1 van de Regeling Bouwbesluit 2012. Er is voor gekozen om hetgeen geregeld was in artikel 2.1 van de Regeling Bouwbesluit 2012 voortaan op het niveau van het Bouwbesluit 2012 te regelen.

De eisen in dit artikel zijn gericht op het bepalen van de doorstroomcapaciteit van het deel van een vluchtroute buiten het subbrandcompartiment waarin de vluchtroute begint, waar sprake is van “vernauwingen” in die route. Van een vernauwing is sprake als op de vluchtroute een punt aanwezig is waar niet meer voldaan kan worden aan de doorstroomcapaciteit als bedoeld in het eerste lid van artikel 2.108. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen in een trappenhuis, want het aantal personen dat op het trappenhuis is aangewezen, wordt door toestroom van personen van andere verdiepingen in de regel groter naarmate men verder afdaalt en dichter bij de uitgang van het trappenhuis komt. De uitgang van het trappenhuis of het onderste gedeelte van de trap kan dan onvoldoende capaciteit hebben om alle door het trappenhuis vluchtende personen in één minuut te laten passeren. Het uitgangspunt bij de geboden afwijkingsmogelijkheid is dat men op een vluchtroute, na het passeren van een brandscheiding, in een ruimte komt waarin men gedurende langere tijd veiliger is dan in het subbrandcompartiment van waaruit het vluchten is gestart. Het is daarom geen probleem als het vluchten uit deze meer veiligheid biedende plaats langer duurt. Een dergelijke ruimte moet natuurlijk wel voldoende opvangcapaciteit hebben opdat iedereen enige tijd veilig in die ruimte kan verblijven. De in dit artikel genoemde waarden en uitgangspunten zijn grotendeels in lijn met NEN 6089 die kan worden gebruikt als bepalingsmethode, mits de waarden en uitgangspunten van dit artikel worden gehanteerd. In plaats van de in artikel 2.108 bedoelde bepalingsmethode kan men ook een gelijkwaardige bepalingsmethode toepassen. Een gelijkwaardige maatregel zou bijvoorbeeld kunnen liggen in een gefaseerde ontruiming van een bouwwerk. Bij gefaseerde ontruiming begint de ontruiming van het direct door brand bedreigde deel eerder dan de andere delen. Gefaseerd ontruimen kan alleen als sprake is van een ontruimingsinstallatie die daarop is afgestemd. De ontruimingsinstallatie moet het mogelijk maken dat de personen die eerder worden ontruimd gealarmeerd worden zonder dat de overige personen in het gebouw dat merken.

Het eerste lid geeft een regel voor de tijd waarbinnen personen die zijn aangewezen op bepaalde vluchtroutes het aansluitend terrein veilig moeten kunnen bereiken. De tijd is afhankelijk van het veiligheidsniveau van de vluchtroute. De veilige tijd van 15 minuten geldt zowel voor een beschermde als voor een onbeschermde vluchtroute, omdat er bij een onbeschermde vluchtroute altijd een alternatieve vluchtroute moet zijn die ten minste 30 minuten brandwerend gescheiden is van de eerste vluchtroute. In een vluchttrappenhuis met rooksluizen is men langer veilig waardoor kan worden uitgegaan van een veilige tijd van 20 minuten. Bij een veiligheidsvluchtroute geldt een nog langere veilige tijd van 30 minuten.

Het tweede lid bepaalt dat de opvang- en doorstroomcapaciteit van de vluchtroute buiten het bedreigde subbrandcompartiment zodanig moet zijn dat het bedreigde subbrandcompartiment binnen 1 minuut kan zijn verlaten.

Het derde lid geeft een regel voor de tijd waarbinnen personen mogen worden opgevangen in een ruimte op dezelfde bouwlaag als het bedreigde subbrandcompartiment. Dit lid is niet van toepassing op een trappenhuis. De opvangtijd in een trappenhuis is alleen beperkt door de eisen uit het eerste lid. In een ruimte op dezelfde bouwlaag als het bedreigde subbrandcompartiment mogen personen worden opgevangen zolang deze ruimte maar binnen 3,5 minuut is verlaten. Als deze ruimte echter beschermd is tegen brand en rook vanuit het bedreigde subbrandcompartiment en vluchtroutes naar deze ruimte geldt een opvangtijd tot 6 minuten. Hierbij geldt dat de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen een bedreigd subbrandcompartiment en een opvangruimte ten minste 30 minuten is. Voor de weerstand tegen rookdoorgang geldt een R200 eis, niet alleen vanuit het bedreigde subbrandcompartiment maar ook vanuit eventueel aanwezig ruimtes tussen dit subbrandcompartiment en de opvangruimte waardoor een beschermde of extra beschermde vluchtroute voert naar de opvangruimte.

Het vierde lid geeft de uitgangspunten die bij de berekening van de in het eerste tot en met derde lid genoemde tijden moeten worden gehanteerd. Impliciet volgt uit deze uitgangspunten dat er bij de berekening geen rekening mee hoeft te worden gehouden dat een vluchtroute is geblokkeerd door brand. Hoewel de eisen van het eerste tot en met derde lid op het niveau van een afzonderlijke vluchtroute zijn gesteld, moet een berekening van de doorstroomcapaciteit bij opvangcapaciteit worden uitgevoerd op bouwwerkniveau. Het gaat er om dat een bouwwerk tijdig kan worden ontvlucht bij brand en dat de vluchtroutes die daarbij een rol spelen in samenhang worden bekeken. Daarbij mag overigens rekening worden gehouden met het feit dat bepaalde ruimten niet gelijktijdig in volle bezetting worden gebruikt. Zo zullen bij een schoolgebouw de aula en leslokalen niet tegelijkertijd volledig zijn bezet. De berekening moet herhaald (iteratief) worden uitgevoerd met tijdstappen van 30 seconden totdat alle personen het aansluitende terrein hebben bereikt. De tijdstap van 30 seconden komt praktisch overeen met de aan te houden daal- en stijgsnelheid per bouwlaag. Op het tijdstip t = 0 min wordt verondersteld dat alarmering plaatsvindt en de eerste personen de subbrandcompartimenten direct al verlaten. De verdeling van de personen over de uitgangen van een subbrandcompartiment is vrij, maar moet door de aanvrager van een omgevingsvergunning wel kunnen worden onderbouwd. Buiten de subbrandcompartimenten wordt verder gevlucht waarbij bij het bepalen van de ontruimingstijd rekening zal moeten worden gehouden met de gegeven doorstroom- en opvangcapaciteiten en daalsnelheden. Uitgangspunt hierbij is dat de bouwlagen op ten minste 2,1 m en ten hoogste 4 m afstand van elkaar liggen, wat voor de meest voorkomende bouwwerken geldt. Bij andere hoogtes tussen bouwlagen of splitlevelbouwlagen kan op grond van gelijkwaardigheid worden uitgegaan van op die situatie afgestemde waarden en daalsnelheden in het bijzonder.

Bij samenkomende vluchtroutes wordt de beschikbare doorstroom- en opvangcapaciteit evenredig verdeeld over de personen die van deze vluchtroutes komen. Alleen de tijd die nodig is voor het verticale verplaatsen (via trappen) wordt in rekening gebracht en niet de tijd die nodig is voor horizontale loopafstanden of voor hellingbanen, omdat de horizontale loopafstanden in het besluit al worden beperkt. Onderdeel l geeft een nadere eis voor de toepassing van artikel 6.25, derde lid, van het besluit. Het gaat daarbij om het aantal personen dat per minuut mag zijn aangewezen op een tegen de vluchtrichting indraaiende deur. Dat betreft 37 personen per minuut per deur ongeacht de afmetingen van de deur. Onderdeel m bepaalt dat wanneer in de ruimte voor een tegen de vluchtrichting indraaiende deur meer dan 37 personen tegelijkertijd aanwezig (kunnen) zijn, er op deze deur nooit meer dan 37 personen tegelijk mogen zijn aangewezen. Op ieder moment staan er, rekening houdend met de doorstroming, dus maximaal 37 mensen voor de deur.

Het vijfde lid geeft bij toepassing van het vierde lid, onder j, voor een bijeenkomstfunctie een aanvullende eis. Bij een bijeenkomstfunctie, vooral bij uitgaansgelegenheden, is de kans namelijk te groot dat personen bij een vertraging in de vluchtstroom (vernauwing) in de verdrukking raken. Dit lid geldt wanneer er meer dan 200 personen tegelijkertijd worden opgevangen in een opvangruimte. Dan moet er per twee personen ten minste 1 m2 vloeroppervlakte beschikbaar zijn als die ruimte niet door alle personen binnen 3,5 minuten, bepaald volgens het vierde lid, kan worden verlaten. Het optreden van verdrukking bij de ontvluchting kan verder worden voorkomen door een goede BHV-organisatie.

Uw gekozen filters:

Type

Gebruiksfuncties