Bouwbesluit Online 2012


Artikel 5.2 Bijna energieneutraal

Artikel 5.2 is bij Stb. 2019, 501 volledig gewijzigd. Er is hierbij in zekere zin sprake van een vereenvoudiging, de eis om BENG te bouwen geldt in principe voor alle gebruiksfuncties, met uitzondering van het bouwwerk, geen gebouw zijnde. De richtlijn die alleen betrekking heeft op gebouwen is op deze gebruiksfunctie uiteraard niet van toepassing. De eis geldt ook niet voor een “overige gebruiksfunctie”.

In het eerste lid is de basiseis opgenomen: een gebruiksfunctie heeft bepaald volgens NTA 8800 de in tabel 5.1 (A) aangegeven maximum- waarden voor energiebehoefte en primair fossiel energiegebruik en een minimumwaarde voor het aandeel hernieuwbare energie. Als in een gebouw of gedeelte daarvan, alleen maar gebruiksfuncties van dezelfde soort liggen, dan geldt het eerste lid onverkort. In een dergelijk geval is de specifieke regeling van het tweede lid namelijk niet van toepassing. Zoals uit de tabel volgt variëren deze waarden per soort gebruiksfunctie. In het tweede lid is een specifieke regeling opgenomen voor gebouwen of gedeelten daarvan met meerdere gebruiksfuncties die niet van dezelfde soort zijn. Bij een dergelijk gebouw, dat wel op één en hetzelfde perceel moet liggen, worden de BENG-eisen per gebruiksfunctie naar gebruiksoppervlak gewogen. Dit lid is in tabel 5.1 niet aangestuurd voor de woonfunctie. Dit betekent dat in een gebouw met meerdere gebruiks- functies niet van dezelfde soort, maar geen woonfuncties, de BENG berekening voor al deze gebruiksfuncties gezamenlijk moet worden gemaakt. Als in een dergelijk gebouw ook een of meerdere woonfuncties zijn opgenomen, moeten die woonfuncties buiten de BENG berekening worden gehouden. Voor de woonfuncties in een dergelijk gebouw moet op grond van het eerste lid een aparte BENG berekening worden gemaakt. Bovendien moet in een woongebouw, waarin zoals het begrip aangeeft, altijd meerdere appartementen zijn gelegen, behalve een BENG-berekening voor het woongebouw daarnaast ook de energieprestaties van de in het woongebouw gelegen appartementen worden bepaald. Op grond van het zesde lid zullen hierover nadere voorschriften worden gegeven.

Bij een dergelijk gebouw met zowel utiliteitsfuncties als woonfuncties zijn dus twee BENG berekeningen nodig. Hieronder wordt de eerste categorie utiliteitsgebouwen genoemd, en de tweede categorie, met een of meer woonfuncties erin een combinatiegebouw. Dit zijn ook de begrippen die in de NTA 8800 worden gehanteerd. Enkele uit hoofdstuk 5 van de NTA afkomstige voorbeelden:

  • Een utiliteitsgebouw bestaat uit de volgende gebruiksoppervlakten: 1.000 m2 kantoorfunctie en 500 m2 bijeenkomstfunctie. De energieprestatie-eis van het gebouw waaraan getoetst moet worden, bedraagt in dat geval (1.000 x eis kantoorfunctie + 500 x bijeenkomstfunctie)/1.500. Deze gebruiksoppervlakte gewogen bepaling van de energieprestatie-eisen geldt voor zowel de energiebehoefte, het totale primair fossiel energiegebruik en het aandeel hernieuwbare energie. Voor de bepaling van de eis voor de energiebehoefte geldt dat gekeken wordt naar de verhouding verliesoppervlak/gebruiksoppervlak van het gehele gebouw.
  • Een utiliteitsgebouw bestaat uit de volgende gebruiksoppervlakten: 1.000 m2 kantoorfunctie, 500 m2 bijeenkomstfunctie en 10.000 m2 industriefunctie. Aan de industriefunctie worden geen energieprestatie- eisen gesteld, waardoor de berekening van de energieprestatie- indicatoren zich beperkt tot de kantoorfunctie en de bijeenkomstfunctie. De energieprestatie-eis van het gebouw waaraan getoetst moet worden bedraagt in dat geval (1.000 x eis kantoorfunctie + 500 x bijeenkomstfunctie)/1.500. Voor de bepaling van de eis voor de energiebehoefte geldt dat gekeken wordt naar de verhouding verliesoppervlak/ gebruiksoppervlak van het gedeelte van het gebouw waarin zich de bijeenkomst- en kantoorfuncties bevinden.
  • Een combinatiegebouw bestaat uit de volgende gebruiksoppervlakten: 1.000 m2 kantoorfunctie, 500 m2 bijeenkomstfunctie en 1.000 m2 woonfunctie. In dit geval moeten twee berekeningen gemaakt worden: een woningbouwberekening en een utiliteitsbouwberekening. Daarbij wordt de woningbouwberekening getoetst aan de energieprestatie-eisen voor woonfuncties. Voor het utiliteitsbouwdeel geldt dat de energieprestatie-eis voor het utiliteitsgebouw wederom naar gebruiksoppervlakte gewogen bepaald moeten, en dus (1.000 x eis kantoorfunctie +500 x bijeenkomstfunctie)/1500 bedraagt. Voor de bepaling van de eis voor de energiebehoefte voor het woningbouwdeel geldt, dat gekeken wordt naar de verhouding verliesoppervlak/gebruiksoppervlak van het gedeelte van het gebouw waarin zich de woonfuncties bevinden, en voor het bepalen van de eis voor de energiebehoefte voor het utiliteitsgebouw geldt dat gekeken wordt naar de verhouding verliesoppervlak/ gebruiksoppervlak van het gedeelte van het gebouw waarin zich de bijeenkomstfuncties en kantoorfuncties bevinden.

Voor een toelichting op de hierboven opgenomen formules wordt naar de NTA 8800 verwezen. Omdat het bij appartementsgebouwen in een stedelijke omgeving regelmatig voorkomt dat het toepassen van zonnepanelen door bijvoorbeeld beschaduwing ten gevolge van andere gebouwen niet zinvol is en alternatieven zoals de warmtepomp niet overal toepasbaar zijn, biedt het derde lid van artikel 5.2 de mogelijkheid om in dergelijke gevallen af te wijken van het vereiste minimum percentage hernieuwbare energie. Voor toepassing van deze uitzonderingsmogelijkheid is het nodig dat ook andere vormen van hernieuwbare energie zoals bijvoorbeeld aansluiten op een duurzaam lokaal warmtenet, in het specifieke geval niet mogelijk zijn of onvoldoende is om de BENG-eisen te kunnen realiseren. Dus ook bijvoorbeeld een bodemwarmtepomp is niet mogelijk omdat daarvoor locatie specifieke contra-indicaties zijn zoals een nabijgelegen metrolijn of een seismische breuk. Bij een beroep op de uitzonderingsmogelijkheid van dit lid moet ten genoegen van het bevoegd gezag worden aangetoond dat het in dit specifieke geval niet mogelijk is om aan het minimale percentage hernieuwbare energie te voldoen. Ten overvloede wordt opgemerkt dat dit betekent dat in een dergelijk geval altijd wel het percentage hernieuwbare energie moet worden gerealiseerd dat rekening houdend met de bijzondere omstandigheden, mogelijk is. Om het in de praktijk werken met uitzonderingsmogelijkheid te vereenvoudigen is een leidraad beschikbaar op www.overheid.nl.

Het vierde lid bepaalt dat bij de BENG berekening voor de woonfunctie de nevenfuncties bij de woonfunctie aan de BENG-eisen voor de woonfunctie moeten voldoen. Hiermee worden onnodige complicaties in de BENG berekening bij de woonfunctie voorkomen. Een nevenfunctie is een gebruiksfunctie die ten dienste staat van een andere gebruiksfunctie. Bij een nevenfunctie van een woonfunctie kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een kantoor aan huis. Voor de toepassing van artikel 5.2 gelden voor dat kantoor de BENG-eisen voor de woonfunctie en behoeft er dus maar één berekening te worden gemaakt. Voor een verdere toelichting op het begrip nevenfunctie wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting op artikel 1.1, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012.

Het vijfde lid bevat een uitzondering voor lichte bouwwijzen, zoals bijvoorbeeld houtskeletbouw voor woongebouwen en «andere woonfuncties». In dergelijke gevallen mag gezien de duurzaamheid van de gebruikte materialen, de BENG 1-eis, de energiebehoefte, worden verhoogd met 5 kWh/ m2 per jaar. In het vijfde lid is een grenswaarde opgenomen om te bepalen of er sprake is van een dergelijke lichte bouwwijze. Voor een toelichting op deze formule wordt verwezen naar paragraaf 7.7 (Effectieve interne warmtecapaciteit) en tabel 7.10 (Forfaitaire waarden voor de specifieke interne warmtecapaciteit) in NTA 8800.

Het zesde lid biedt de gelegenheid om bij ministeriële regeling nadere voorschriften over het in dit artikel gestelde op te nemen.

Overigens wordt opgemerkt dat dit volledig gewijzigde artikel 5.2 geen specifieke eis bevat voor het geval gebruik wordt gemaakt van gebieds- maatregelen. In het oude vijfde lid was aangegeven dat in een dergelijk geval bij het bepalen van de energieprestatie de technische, functionele en economische haalbaarheid in overweging moeten worden genomen. Dat vijfde lid was gebaseerd op artikel 6 van de herziene EPBD-richtlijn. Met de tweede herziening van deze richtlijn (richtlijn 2018/844 van 30 mei 2018) is artikel 6 vereenvoudigd. Nu het niet mogelijk is de BENG systematiek toe te passen zonder mogelijke alternatieve systemen met een hoog rendement in aanmerking te nemen, is het stellen van een specifieke eis bij het gebruik van gebiedsmaatregelen overbodig.

In dit verband wordt erop gewezen dat op grond van NTA 8800 in samenhang met NEN 7125 (de norm over gebiedsmaatregelen) eisen aan de zogenoemde allocatie worden gesteld. In hoofdstuk 5.8 van de NTA 8800 is de mogelijkheid geschrapt om hernieuwbaar opgewekte elektriciteit en hernieuwbaar opgewekt gas dat wordt getransporteerd via het landelijk netwerk te alloceren aan specifieke afnemers. Alleen indien er een directe fysieke koppeling is met de woning of het gebouw, of indien er sprake is van een lokaal netwerk, mag worden gealloceerd. Uit onderdeel 5.8.1 van NTA 8800 volgt verder dat – bij aanwezigheid van een warmtenet – allocatie van warmteopwekkers (via een primair net) naar zogenoemde secundaire netten alleen is toegestaan indien er sprake is van een warmtenet waar meerdere warmteleveranciers op zijn aangesloten. Deze warmteleveranciers moeten vervolgens met dezelfde energiefactor rekenen voor alle op dit warmtenet aaneengesloten secundaire netten die in het eigen bezit zijn.

Uw gekozen filters:

Type

Gebruiksfuncties