Bouwbesluit Online 2012


Artikel 5.6 Verbouw

Bij het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk is de energieprestatie-eis (artikel 5.2) niet van toepassing en geldt voor de thermische isolatie (5.3) en de luchtvolumestroom (artikel 5.4) het rechtens verkregen niveau. Indien het rechtens verkregen niveau voor de warmteweerstand lager is dan 1,3 m²•K/W, dan moet bij het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van het bouwwerk een warmteweerstand van ten minste 1,3 m²•K/W worden aangehouden. Zie voor een toelichting op het rechtens verkregen niveau artikel 1.1. Bij het geheel vernieuwen zijn de nieuwbouwvoorschriften onverkort van toepassing. Dit volgt uit artikel 1.12.

Na het eerste lid van artikel 5.6 is bij Stb. 2015, 425 een nieuw tweede lid tussengevoegd waarmee de derde alinea van artikel 7 van de richtlijn is omgezet. Uit artikel 4 van de richtlijn volgt dat in het Bouwbesluit minimumeisen voor de energieprestatie worden vastgesteld voor tot de bouwschil behorende onderdelen van een gebouw die, wanneer zij worden vervangen of vernieuwd, een belangrijk effect op de energieprestatie van de bouwschil hebben. Uit artikel 7 van de richtlijn volgt dat het Bouwbesluit deze minimumeisen moet voorschrijven bij verbouw. De onderdelen in de bouwschil die een belangrijk effect hebben op de energieprestatie van de bouwschil zijn isolatielagen, ramen, deuren en kozijnen. In het nieuwe tweede lid zijn voor deze onderdelen van de bouwschil minimum eisen voor de energieprestatie vastgelegd die moeten worden gerealiseerd bij het vervangen of vernieuwen van deze onderdelen. Bij het vervangen van andere onderdelen van een bouwschil dan in dit tweede lid, gelden er geen voorschriften, omdat alleen de in dit lid genoemde onderdelen een duidelijk effect hebben op de energieprestatie van de bouwschil.

Als het vernieuwen of vervangen betrekking heeft op de isolatielaag in een vloer, gevel of dak dan geldt een warmteweerstand van respectievelijk ten minste 2,5 m².K/W, 1,3 m².K/W en 2,0 m².K/W bepaald volgens NEN 1068. Deze warmteweerstand heeft betrekking op de gehele bouwschil, maar de isolatielaag heeft daarbij de grootste invloed. De in Nederland gehanteerde warmteweerstand bepaald volgens NEN 1068 gaat namelijk uit van de gehele bouwschil. Afhankelijk van de specifieke configuratie van de bouwschil en de bijdrage van de andere onderdelen, volgt daaruit de bijdrage van de isolatielaag. In het algemeen zal de warmteweerstand van de isolatiematerialen ongeveer 2,2 m².K/W, 1,0 m².K/W respectievelijk 1,7 m².K/W moeten zijn om aan de eis te voldoen. De exacte waarde volgt uit een projectspecifieke berekening volgens NEN 1068.

Als het gaat om ramen, deuren en kozijnen geldt een warmtedoorgangscoëfficiënt van ten hoogste 2,2 W/m².K bepaald volgens NEN 1068. Deze warmtedoorgangscoëfficient kan alleen gehaald worden met dubbel HR glas. Omdat bestaande kozijnen met enkel glas niet geschikt zijn voor dubbel glas is er bij dit tweede lid van uitgegaan dat de ramen en deuren altijd gelijk met de kozijnen worden vernieuwd of vervangen.

In het nieuwe tweede lid van artikel 5.6 (verbouw), Stb. 2013, 75, (vernummerd tot derde lid(bij Stb. 2015,425) is een specifiek voorschrift voor nieuwe dakkapellen en zogenoemde bijbehorende bouwwerken opgenomen. Bij het geheel oprichten of geheel vernieuwen van een dakkapel of van een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) geldt wat betreft de thermische isolatie het nieuwbouwniveau onverkort. Onder een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in bijlage II bij het Bor wordt verstaan: de uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Zie ook de toelichting op die begripsbepaling in Staatsblad 2010, 696. Onder het geheel oprichten of geheel vernieuwen van een bijbehorend bouwwerk wordt bijvoorbeeld begrepen het uitbouwen van een woonkamer of keuken en het plaatsen van een dakopbouw. Er wordt op gewezen dat het bij bijbehorende bouwwerken in de zin van het Bor niet alleen om bouwwerken op de begane grond gaat maar ook om bouwwerken op verdiepingen of in de kapconstructie. Bij nieuwe dakkapellen en aan- of uitbouwen mag dus in afwijking van het algemene voorschrift (was enig voorschrift, nu het eerste lid) niet worden uitgegaan van het rechtens verkregen niveau, behalve bij toepassing van artikel 5.4 (luchtvolumestroom) waar wel mag worden uitgegaan van het rechtens verkregen niveau. Met dit nieuwe voorschrift wordt invulling gegeven aan een toezegging aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2011/2012, 32 757, nr.40).

Aan artikel 5.6 (verbouw) zijn bij Stb. 2013, 244 ter implementatie van artikel 7 van de herziene EPBD twee leden toegevoegd.

Het derde lid(bij Stb. 2015,425 vernummerd tot vierde lid) bepaalt dat in afwijking van het eerste lid op een ingrijpende renovatie als bedoeld in artikel 2 van de herziene EPBD artikel 5.2 (de energieprestatiecoëfficiënt) niet van toepassing is en de artikelen 5.3, eerste tot en met vierde lid, en 5.4 van overeenkomstige toepassing zijn, waarbij alleen voor wat betreft de toepassing van artikel 5.4 mag worden uitgegaan van het rechtens verkregen niveau. Dit betekent dat bij een ingrijpende renovatie de nieuwbouwvoorschriften voor thermische isolatie gelden.

Het vierde lid(bij Stb. 2015,425 vernummerd tot het vijfde lid) van artikel 5.6 bepaalt dat bij ministeriële regeling nadere voorschriften kunnen worden gegeven over de in het derde lid bedoelde ingrijpende renovatie. Deze nadere voorschriften hebben dan betrekking op de keuze voor een bepalingsmethode voor de «ingrijpende renovatie».

Artikel 2 van de herziene richtlijn biedt lidstaten desgewenst de mogelijkheid te kiezen voor een methodiek waarbij wordt uitgegaan van 25% van de waarde van het gebouw of waarbij wordt uitgegaan van 25% van de oppervlakte van de gebouwschil die wordt gerenoveerd. Nederland heeft voor de oppervlaktemethode gekozen. Er is sprake van een ingrijpende renovatie als bedoeld in het derde lid wanneer meer dan 25% van de oppervlakte van de gebouwschil, wordt vernieuwd, veranderd of vergroot en deze vernieuwing verandering of vergroting de integrale gebouwschil betreft. In de regeling is een berekeningsmethodiek voor het berekenen van deze oppervlakte aangewezen. Als is bepaald dat er sprake is van een ingreep die betrekking heeft op meer dan 25% van de oppervlakte van de gebouwschil, moet daarna worden nagegaan of deze ingreep de integrale gebouwschil betreft. Alleen voor zover daar sprake van is, geldt voor de ingreep in kwestie het nieuwbouwniveau voor de thermische isolatie. Van een renovatie van de integrale gebouwschil is bijvoorbeeld sprake wanneer een dak of gevel volledig wordt opengelegd en vernieuwd, waardoor de mogelijkheid bestaat om tegelijkertijd isolatie aan te brengen die voldoet aan de nieuwbouweis. Opgemerkt wordt dat bij een ingrijpende renovatie als bedoeld in dit artikel in het algemeen sprake zal zijn van een activiteit waarvoor een vergunning voor het bouwen nodig is zodat het bevoegd gezag de activiteit kan toetsen en toezicht kan uitoefenen. In die uitzonderlijke gevallen waarbij de ingrijpende renovatie vergunningvrij is, zal de bouwactiviteit voor het bevoegd gezag toch zichtbaar zijn buiten het gebouw, waardoor zij ook in die gevallen zo nodig handhavend kan optreden.

Bij aanpassingen die geen betrekking hebben op de integrale gebouwschil is, ook als het gaat om renovatie van meer dan 25% van de gebouwschil, geen sprake van ingrijpende renovatie. Voorbeelden van aanpas-singen die niet betrekking hebben op de integrale gebouwschil zijn: na-isolatie van een spouwmuur, na-isolatie van enkelsteens buitenmuren aan binnen- of buitenkant, na-isolatie onder dakpannen of tegen het dakbeschot. Bij dergelijke aanpassingen is geen sprake van verbouw van de uitwendige scheidingsconstructie en daarmee zijn er op grond van het eerste lid van artikel 5.6 ook geen eisen gesteld aan de minimaal te realiseren warmteisolatie.

Bij renovaties die wel betrekking hebben op de integrale gebouwschil (waarbij de uitwendige scheidingsconstructie dus wordt verbouwd) maar die qua oppervlakte minder zijn dan 25% van de gebouwschil, moet wel voldaan worden aan het eerste lid van artikel 5.6.

Verder wordt opgemerkt dat uit artikel 1.12 volgt dat artikel 5.5 bij verbouw van toepassing is. Op grond van artikel 5.5 zijn de artikelen 5.2 tot en met 5.4 niet van toepassing als er sprake is van verbouw van een gebruiksfunctie die niet bestemd is om te worden verwarmd of indien de verwarming uitsluitend is bestemd voor een ander doel dan het verblijven van personen. Zie ook de toelichting op artikel 1.12 van het Bouwbesluit 2012 waarin de systematiek van de verbouwvoorschriften is toegelicht.

Met artikel 7.1 van Stb. 2014, 538 is een correctie aangebracht in artikel 5.6. De verwijzing naar «eerste tot en met vierde lid» van artikel 5.3 is vervangen door een verwijzing naar «eerste tot en met zevende lid». Deze aanpassing is nodig met ingang van 1 januari 2015, het moment waarop de wijziging van artikel 5.3 van het Bouwbesluit 2012 in werking treedt, die het noodzakelijk maakt dat in artikel 5.6 ook naar het vijfde tot en met zevende lid van artikel 5.3 wordt verwezen. Dat was abusievelijk in Stb. 2014, 342 vergeten.

Artikel 5.6 is bij Stb 2019, 501 aangepast. In artikel 5.6 is NEN 1068 vervangen door NTA 8800, die is gebaseerd op de CEN EPB normen. Zie hiervoor ook het algemeen deel van deze toelichting. In het eerste en het derde lid van artikel 5.6 is eerste tot en met zevende lid vervangen door eerste tot en met tiende lid. In aanvulling daarop wordt opgemerkt dat ook een correctie in de aansturing van artikel 5.6, derde lid is aangebracht. Met deze wijzigingen is de eerdere te beperkte verwijzing, gecorrigeerd. In het eerste lid is het niveau voor de warmteweerstand van 1,3 m2•K/W gecorrigeerd naar 1,4 m2•K/W. In het tweede lid is de warmteweerstand van 2,5 m2.K/W voor een vloer, 1,3 m2.K/W voor een gevel en 2,0 m2.K/W voor een dak gecorrigeerd naar 2,6 m2.K/W, 1,4 m2.K/W en 2,1 m2.K/W. Zie voor een toelichting op deze correctie van het niveau van eisen de artikelsgewijze toelichting op artikel 5.3. De warmtedoorgangscoëfficiënt bij het vernieuwen of vervangen van ramen, deuren en kozijnen in het derde lid is niet gewijzigd.

Bij Stb. 2021, 658 is artikel 5.6 per 1 februari 2022 andermaal aangepast. In deze wijziging is een minimumeis gesteld aan de hoeveelheid energie uit hernieuwbare bronnen die vereist is wanneer een gebouw ingrijpend wordt gerenoveerd. Op grond van het gewijzigde vijfde lid geldt deze eis wanneer een technisch bouwsysteem voor ruimteverwarming of ruimtekoeling wordt geplaatst, gedeeltelijk vernieuwd, veranderd of vergroot. Voor een toelichting op de formule voor deze eis wordt verwezen naar paragraaf 2.3 van het algemeen deel van deze nota van toelichting van Stb. 2021, 658.

In het geval van nieuwbouw zal in de praktijk voldaan zijn aan de hier gestelde eis. In zijn algemeenheid geldt namelijk dat de met het onderhavige besluit (Stb. 2021, 658) gestelde eis minder streng is dan de eis die op grond van artikel 5.2 van het Bouwbesluit 2012 geldt voor nieuwbouw. Wanneer een gebouw(deel) na ingrijpende renovatie zeer goed wordt geïsoleerd en van een zeer efficiënte klimaatinstallatie wordt voorzien, kan het zo zijn dat er een dermate lage energiebehoefte bestaat dat er in absolute zin weinig hernieuwbare energie opgewekt hoeft te worden om aan de nieuwbouw- eisen te voldoen. Anders gezegd zou de eis uit het onderhavige besluit dan kunnen resulteren in het vereisen van een grotere hoeveelheid hernieuwbare energie (uitgedrukt in kWh per m2 per jaar) dan de BENG-3 eis voor nieuwbouw. Op basis van de analyse van ingenieursbureau DGMR kan echter worden geconcludeerd dat het risico zeer gering is dat een dergelijk gebouw(deel) niet zal voldoen aan de verplichting voor een minimumwaarde hernieuwbare energie eis bij ingrijpende renovaties. 1

1 Onderzoek naar de mogelijkheden om een eis te stellen aan de minimale hoeveelheid hernieuwbare energie bij ingrijpende renovaties, 25 september 2020, Ingenieursbureau DGMR, p. 22–23

Artikel 5.6, zesde lid (nieuw), geeft vier uitzonderingen op de eis gesteld in het gewijzigde vijfde lid. De verplichting geldt, op grond van onderdeel a, niet voor gebruiksfuncties met een lage energievraag, zoals gebruiksfuncties die niet worden verwarmd of gekoeld ten behoeve van personen.

De verplichting geldt, op grond van onderdeel b, niet voor gebouwen die zijn aangesloten of aantoonbaar binnen drie jaar na de renovatie worden aangesloten op een warmtenet. Voor de definitie van «warmtenet» wordt aangesloten bij de definitie zoals opgenomen in artikel 1 van de Warmtewet. Op grond van artikel 24 van de REDII gelden er eisen voor een aandeel energie uit hernieuwbare bronnen en uit afvalwarmte voor warmtenetten (stadsverwarming). Ook is er in het Klimaatakkoord afgesproken dat er een nieuwe warmtewet in werking zal treden, de Wet collectieve warmtevoorziening .2 Aangewezen warmtebedrijven worden daarin verplicht tot een minimale prestatie voor verduurzaming. Er wordt namelijk een norm gesteld voor de maximale CO2-uitstoot die gemoeid is met de warmtelevering. Deze norm wordt steeds strikter in de tijd, waardoor het aansluiten van meer hernieuwbare energiebronnen en het verhogen van de efficiëntie van het warmte-systeem steeds noodzakelijker wordt. De regering vindt het daarom wenselijk om aan te sluiten bij de op grond van de REDII te implementeren bepalingen voor eisen aan de duurzaamheid van warmtenetten en de Wet collectieve warmtevoorziening. Hiermee wordt voldaan aan de in artikel 15, vierde lid, van de REDII neergelegde voorwaarde voor het verwezenlijken van een minimumwaarde hernieuwbare energie middels het gebruik van warmtenetten.

2 https://www.internetconsultatie.nl/warmtewet.

De verplichting geldt ook niet voor zover als gevolg van locatiegebonden of bouwtechnische belemmeringen niet aan de voorgeschreven minimumwaarde hernieuwbare energie kan worden voldaan. Opgemerkt wordt dat met «voor zover» tot uitdrukking wordt gebracht dat in zulke gevallen de hoeveelheid hernieuwbare energie moet worden gerealiseerd die wel kan worden gehaald. Deze uitzondering is opgenomen in onderdeel c. In welke situaties sprake is van deze belemmeringen, wordt nader uitgewerkt in de eerdergenoemde leidraad. Deze wordt in samen- spraak met marktpartijen, bevoegde gezagen en maatschappelijke belangenorganisaties opgesteld. Bij locatiegebonden belemmeringen wordt, zoals al aangegeven in het algemeen deel van deze nota van toelichting, in elk geval gedacht aan beperkingen met betrekking tot de cultuurhistorische waardestelling van een gebouw(deel), het karakter van een beschermd stads- of dorpsgezicht en welstand- en beeldkwaliteitseisen op lokaal niveau. Bij bouwtechnische belemmeringen wordt gedacht aan ongeschikte daken om PV-panelen op te installeren, zoals rieten daken. Ook kunnen zich situaties voordoen waarbij geen PV-panelen mogen worden geplaatst in verband met hoogtebeperkingen of een onvoldoende draagconstructie van het dak. Veiligheid speelt ook een belangrijke rol bij het nader definiëren van deze uitzonderingssituaties in de op te stellen leidraad die onderdeel wordt van een ministeriële regeling.

Op grond van onderdeel d geldt de eis voor een minimumwaarde hernieuwbare energie niet wanneer de maatregelen om aan die eis te voldoen een terugverdientijd hebben van meer dan 10 jaar. Wanneer daar sprake van is en de verplichting dus niet kosteneffectief kan worden ingevuld, dienen wel de maatregelen voor hernieuwbare energieopwekking met een terugverdientijd tot 10 jaar te worden getroffen. Een energieprestatieberekening wordt gedaan voor een termijn van 10 jaar en een energielabel is 10 jaar geldig. De regering acht 10 jaar daarmee een geschikte termijn voor de terugverdientijd van de investeringen. Om dit aan te tonen bij het bevoegd gezag bij de aanvraag om een omgevings- vergunning wordt verwezen naar de nog op te stellen leidraad voor afwijkingen van de minimumeis hernieuwbare energie bij ingrijpende renovaties. Tot slot is de grondslag om bij ministeriële regeling voorschriften te geven over hetgeen in het onderhavige artikel is bepaald neergelegd in het nieuwe artikel 5.6, zevende lid, van het Bouwbesluit 2012.

Uw gekozen filters:

Type

Gebruiksfuncties