Bouwbesluit Online 2012


Artikel 6.58 Fysieke binnenhuisinfrastructuur

De netwerkaanbieders moeten hun aansluitleiding in het gebouw kunnen invoeren en doortrekken tot aan het aansluitpunt van de gebruiksfunctie. Daarvoor is naast een invoerpunt ook een zogenoemde doorvoerleiding nodig. Deze doorvoerleiding kan bestaan uit (al dan niet gemeenschappelijke) bouwkundige schachten en kokers of ‘installatietechnische’ leidingen, maar ook uit (al dan niet gemeenschappelijke) ruimtelijke reserveringen. De doorvoerleiding is dus een aaneengesloten ruimte tussen het invoerpunt van het gebouw en het aansluitpunt van de gebruiksfunctie. Deze doorvoerleiding is de fysieke binnenhuisinfrastructuur als bedoeld in artikel 2, zevende lid, van de richtlijn. Een te bouwen gebouw moet ten minste één invoerpunt hebben (eerste lid). Ten behoeve van het onderbrengen van de aansluitleiding van een telecommunicatienetwerk naar een toegangspunt, is in het tweede lid bepaald dat het gebouw waarin de gebruiksfunctie ligt voorzien moet zijn van een (al dan niet gemeenschappelijke) aaneengesloten ruimte die direct aansluit aan het invoerpunt en aan het aansluitpunt, en waarvan de kleinste afmeting ten minste 40 mm bedraagt. De vereiste aaneengesloten ruimte vormt de ruimtelijke begrenzing van het leidingverloop van de aansluitleiding. Deze ruimte hoeft niet fysiek begrensd te zijn. In buisvorm volstaat een inwendige diameter van 40 mm. In kokervorm volstaat een inwendige doorsnede van 40 x 40 mm2. Op grond van het derde lid moet de doorvoer van een aansluitleiding van een telecommunicatienetwerk door een uitwendige scheidingsconstructie, een niet-toegankelijke ruimte en een kruipruimte worden uitgevoerd met een mantelbuis die voldoet aan NEN 2768. Het ligt voor de hand om de vereiste aaneengesloten ruimte onder te brengen in de schachten en kokers die er toch al zijn voor de aansluitleidingen van gas, elektriciteit, water, warmte en elektronische communicatie.

Uw gekozen filters:

Type

Gebruiksfuncties