Paragraaf 2.4 Drijvende bouwwerken
Artikel 2.11
Lid 1.
Een te bouwen drijvend bouwwerk en een tijdelijk drijvend bouwwerk hebben voldoende stabiliteit, drijfvermogen en sterkte.
Lid 2.
Voor een drijvend bouwwerk in gevolgklasse CC1 of CC2 als bedoeld in NEN-EN 1990 zonder vloer van een verblijfsgebied hoger dan 6 meter boven de waterlijn en dat niet is gelegen in:
a. | een rivier, kanaal, meer of ander water dat bestemd is voor motorvrachtschepen, of |
b. | een water dat onderhevig is aan getijdenwisseling, |
wordt aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van de voorschriften in deze paragraaf.
Artikel 2.12
Lid 1.
De afstand tussen het metacentrum van een drijvend bouwwerk en het zwaartepunt van het drijvend bouwwerk is ten minste 0,25 m bij gevolgklasse CC1 en 0,60 m bij gevolgklasse CC2. Hierbij ligt het metacentrum boven het zwaartepunt.
Lid 2.
De veiligheidsafstand is ten minste:
a. | 0 mm bij een drijvend bouwwerk in gevolgklasse CC1; |
b. | 0 mm bij een drijvend bouwwerk in gevolgklasse CC2 met een drijflichaam zonder een holle ruimte; |
c. | 150 mm bij een drijvend bouwwerk in gevolgklasse CC2 met een drijflichaam met een of meer holle ruimten; |
Lid 3.
In het geval de significante golfhoogte, bepaald volgens tabel 2.12.1 of 2.12.2, vermenigvuldigd met 1,125 groter is dan 300 mm, dan wordt de in het tweede lid bedoelde afstand verhoogd met het verschil tussen de waarde in de tabel vermenigvuldigd met 1,125, en 300 mm.
Lid 4.
De scheefstand van het horizontale vlak van het drijflichaam, behorend bij de in het tweede lid bedoelde afstand, mag niet groter zijn dan 5 graden.
Tabel 2.12.1 | Significante golfhoogte in mm als functie van de waterdiepte en strijklengte voor windgebied I (voor tussenliggende waarden mag lineair worden geïnterpoleerd). |
Waterdiepte(m) | Strijklengte (m) | |||||||||
30 | 50 | 75 | 100 | 150 | 200 | 500 | 700 | 1.000 | 1.500 | |
2 | 250 | 310 | 370 | 420 | 490 | 490 | 630 | 680 | 730 | 780 |
2.5 | 250 | 310 | 370 | 420 | 490 | 560 | 680 | 740 | 800 | 870 |
3 | 250 | 310 | 370 | 420 | 490 | 560 | 700 | 780 | 850 | 940 |
3.5 | 250 | 310 | 370 | 420 | 490 | 560 | 820 | 810 | 890 | 990 |
4 | 250 | 310 | 370 | 420 | 490 | 560 | 820 | 830 | 920 | 1.030 |
4.5 | 250 | 310 | 370 | 420 | 490 | 560 | 820 | 940 | 950 | 1.060 |
5 | 250 | 310 | 370 | 420 | 490 | 560 | 820 | 940 | 1.090 | 1.090 |
5.5 | 250 | 310 | 370 | 420 | 490 | 560 | 820 | 940 | 1.090 | 1.110 |
6 | 250 | 310 | 370 | 420 | 490 | 560 | 820 | 940 | 1.090 | 1.300 |
6.5 | 250 | 310 | 370 | 420 | 490 | 560 | 820 | 940 | 1.090 | 1.300 |
Tabel 2.12.2 | Significante golfhoogte in mm als functie van de waterdiepte en strijklengte voor windgebieden II en III (voor tussenliggende waarden mag lineair worden geïnterpoleerd). |
Waterdiepte(m) | Strijklengte (m) | |||||||||
30 | 50 | 75 | 100 | 150 | 200 | 500 | 700 | 1.000 | 1.500 | |
2 | 230 | 290 | 340 | 390 | 460 | 460 | 600 | 650 | 700 | 750 |
2.5 | 230 | 290 | 340 | 390 | 460 | 520 | 640 | 700 | 760 | 830 |
3 | 230 | 290 | 340 | 390 | 460 | 520 | 670 | 740 | 810 | 890 |
3.5 | 230 | 290 | 340 | 390 | 460 | 520 | 760 | 760 | 850 | 940 |
4 | 230 | 290 | 340 | 390 | 460 | 520 | 760 | 880 | 870 | 980 |
4.5 | 230 | 290 | 340 | 390 | 460 | 520 | 760 | 880 | 890 | 1.010 |
5 | 230 | 290 | 340 | 390 | 460 | 520 | 760 | 880 | 1.020 | 1.030 |
5.5 | 230 | 290 | 340 | 390 | 460 | 520 | 760 | 880 | 1.020 | 1.050 |
6 | 230 | 290 | 340 | 390 | 460 | 520 | 760 | 880 | 1.020 | 1.210 |
6.5 | 230 | 290 | 340 | 390 | 460 | 520 | 760 | 880 | 1.020 | 1.210 |
Artikel 2.13
Lid 1.
De in artikel 2.12, eerste lid, bedoelde afstand wordt bepaald op basis van:
a. | de meest ongunstige belastingcombinatie uitgaande van de grenstoestand EQU volgens NEN-EN 1990; |
b. | de blijvende belastingen volgens NEN-EN 1991, waarbij in afwijking van NEN-EN 1991 de volgende belastingen ook als blijvende belastingen worden beschouwd:
|
c. | de opgelegde belastingen volgens NEN-EN 1991, waarbij in afwijking van NEN-EN 1991:
|
Lid 2.
De in artikel 2.12, tweede en derde lid, bedoelde veiligheidsafstand wordt bepaald op basis van:
a. | de meest ongunstige belastingscombinatie uitgaande van de grenstoestand EQU volgens NEN-EN 1990; |
b. | de blijvende belasting volgens NEN-EN 1991, waarbij in afwijking van NEN-EN 1991 de volgende belastingen ook als blijvende belastingen worden beschouwd:
|
c. | de veranderlijke belastingen volgens NEN-EN 1991, waarbij in afwijking van NEN-EN 1991:
|
Lid 3.
De in het eerste en tweede lid bedoelde bepalingsmethoden worden alleen toegepast als:
a. | de scheefstand van het drijvend bouwwerk bij oplevering niet groter is dan 0,5 graden; |
b. | het drijvend bouwwerk met een drijflichaam met holle ruimte beschikt over een waterniveau-alarm, en |
c. | het een drijvend bouwwerk in gevolgklasse CC2 betreft met een drijflichaam met holle ruimte, waarbij het drijflichaam bestaat uit ten minste twee gescheiden compartimenten en het drijvend bouwwerk beschikt over een automatische pomp die binnendringend water direct afvoert in ieder compartiment. |
Artikel 2.14
Het niet bezwijken van een drijflichaam van een drijvend bouwwerk wordt bepaald op basis van:
a. | de belastingen die op het drijflichaam worden uitgeoefend als gevolg van de belastingcombinaties bedoeld in artikel 2.13, eerste lid, onder a, en tweede lid, onder a; |
b. | fundamentele belastingscombinaties als bedoeld in artikel 2.2 van het besluit waarbij de volgende belastingen, zonder rekening te houden met het gelijktijdig plaatsvinden van die belastingen, zijn meegenomen als veranderlijke belasting:
|
c. | de buitengewone belastingscombinaties, bedoeld in artikel 2.3 van het besluit, waarbij het drijflichaam niet zodanig mag bezwijken dat het drijvend bouwwerk zinkt. Dit geldt niet voor een drijvend bouwwerk in gevolgklasse CC1 met niet meer dan twee bouwlagen. |
Artikel 2.15
Het niet bezwijken van een aanmeerconstructie van een drijvend bouwwerk wordt bepaald op basis van:
a. | de belastingen die op de aanmeerconstructies worden uitgeoefend als gevolg van de belastingscombinaties, bedoeld in artikel 2.13 eerste lid, onder a, en tweede lid, onder a; |
b. | de fundamentele belastingscombinaties, bedoeld in artikel 2.2 van het besluit, waarin de belasting door ijs volgens NEN-EN 1997 is meegenomen als veranderlijke belasting. |